De interpretatie van de bijbel in de kerk

Door Jan Lambrecht in VBS-Informatie September 1994

Op zaterdag 24 april 1993 werd tijdens een plechtige audiëntie te Rome een dubbele verjaardag gevierd. Vijftig jaar tevoren was de encycliek ‘Divino afflante Spiritu’ (Pius XII) verschenen en honderd jaar tevoren de encycliek ‘Providentissimus Deus’ (Leo XIII). Beide handelen over de Schrift. Die viering gebeurde echter niet met de publikatie van een nieuwe encycliek. De Pauselijke Bijbelcommissie heeft tijdens die audiëntie het document “De interpretatie van de bijbel in de kerk” aan paus Johannes-Paulus II aangeboden. Met een lange toespraak heeft de paus toegelicht waarom hij dit document had goedgekeurd en de verspreiding ervan wenste.

Ongeveer een jaar later, op vrijdag 18 maart 1994, had er te Rome een persconferentie plaats. Verschillende vertalingen van het document waren intussen gereed gekomen en gedrukt1. De voorzitter van de commissie, kardinaal Jozef Ratzinger, de secretaris, professor Albert Vanhoye, en een panel van vier leden hebben de tekst aan de pers voorgesteld en de vragen van de journalisten beantwoord.

De totstandkoming van het document

De lezer weet dat de Pauselijke Bijbelcommissie geen orgaan meer is van het kerkelijk leerambt, maar in haar nieuwe vorm, na het Tweede Vaticaans Concilie, bestaat uit een groep van twintig oudtestamentische en nieuwtestamentische exegeten, die o.a. tot taak hebben het Magisterium in vragen over de bijbel te adviseren. Het is een internationaal gezelschap waarvan de leden voor een (hernieuwbare) periode van vijf jaar benoemd worden. Ieder jaar komen ze te Rome samen, gewoonlijk de tweede week na Pasen. Tijdens het jaar wordt die vergadering individueel en door subcommissies voorbereid.

Gedurende ruim drie jaar heeft de Pauselijke Bijbelcommissie het vraagstuk van de schriftuurlijke interpretatie in de kerk bestudeerd. Het was werkelijk een collectieve onderneming. Een eerste schema werd opgesteld. De deeltaken werden toegewezen: ieder lid moest over een bepaald aspect van het onderwerp een werkstuk van ongeveer twintig bladzijden schrijven. Alle ‘papers’ zijn het jaar daarop tijdens de plenaire sessie bediscussieerd. Een eerste versie van het document werd uit die teksten gedistilleerd en door een subcommissie later nog beter gestructureerd en bijgewerkt. Die versie is dan grondig besproken en geamendeerd. Over iedere paragraaf afzonderlijk is er gestemd met nog eens de mogelijkheid verbeteringen voor te stellen. Ten slotte is het document in zijn geheel ter stemming
voorgelegd en goedgekeurd. Het was een langdurig en soms moeizaam proces. De gedachtenwisseling gebeurde steeds in alle openheid. De oorspronkelijke tekst is in het Frans gesteld. Wat is de inhoud van dit vrij lange stuk2?

De inhoud

Na het korte voorwoord van de kardinaal3 begint het document met een inleiding die de huidige problematiek schetst en het doel van de tekst aangeeft. Bijlange niet alles wat de wetenschappelijke benadering van de bijbel betreft is negatief. “De bijbelstudie heeft in de katholieke kerk een hoge vlucht genomen en de wetenschappelijke waarde ervan vindt onder geleerden en onder de gelovigen steeds meer erkenning. Het heeft de oecumenische dialoog aanzienlijk vergemakkelijkt. De invloed van de bijbel op de theologie is groter geworden en heeft bijgedragen tot een theologische vernieuwing. De belangstelling voor de bijbel onder de katholieken is gegroeid en heeft het christelijk leven gunstig beïnvloed. Alwie op dit gebied goed is opgeleid, is van oordeel dat men niet meer kan terugkeren tot een pre-kritisch niveau van interpretatie: terecht beschouwt men dat als ontoereikend”3.

Toch zijn er problemen. Velen die het hebben over de wetenschappelijke benadering bedoelen in hoofdzaak de historisch-kritische methode. Wat moet er gedacht worden van de vele nieuwe methodes of benaderingen? Heeft die moeilijke historisch-kritische methode – alleen voor specialisten toegankelijk – niet velen tot onzekerheid en ongeloof geleid, en is ze bovendien voor het christelijk leven niet onvruchtbaar gebleken? Zou daarom de voorkeur niet moeten uitgaan naar een eenvoudiger benadering, een zogenaamd echt geestelijke lezing van de schrifttekst?

Aan de Pauselijke Bijbelcommissie is gevraagd zich met deze problematiek bezig te houden: “welke wegen dient men te gaan om te komen tot een interpretatie van de bijbel die zijn tegelijk menselijk en goddelijk karakter recht doet?”‘. De commissie geeft haar bevindingen weer in een document met vier grote delen. Eerst is er een bespreking van de verschillende methodes en benaderingswijzen. Dan bekijkt de commissie enkele algemene hermeneutische vraagstukken. Daarna geeft ze een overzicht van de eigenschappen die de katholieke bijbelinterpretatie volgens haar moet bezitten. Ten slotte gaat ze na welke plaats de bijbel inneemt in het leven van de kerk.

(1) We krijgen in het eerste deel een beschrijving van de thans meest geldende ‘interpretatiemethodes en benaderingswijzen’6. Van iedere benadering wordt eerst een zo objectief mogelijke beschrijving gegeven; dan komt een beoordeling: wat zijn de positieve elementen ervan, wat zijn de beperkingen?

Dat eerste deel is het langste van de vier, en binnen dit deel wordt het eerst en het meest ruimte geboden aan de reeds ingeburgerde historisch-kritische methode. De geschiedenis van de methode en haar beginselen worden uiteengezet; er volgt een tamelijk uitvoerige beschrijving van die methode en ten slotte een beoordeling. De meer moderne benaderingen zijn onderverdeeld in vier groepen. Eerst de methodes van een literaire analyse (achtereenvolgens komen aan de beurt de retorische, de narratieve en de semiotische analyse). Dan de op de traditie gebaseerde benaderingswijzen (met de canonieke en de op joodse interpretatie-tradities gebaseerde benaderingswijze, en ook de benadering op basis van de geschiedenis van de invloed van de tekst [‘Wirkungsgeschichte’]). Vervolgens is er de
menswetenschappelijke benadering (men onderscheidt de sociologische, de cultureel-antropologische en de psychologische/psycho-analytische benaderingswijze). Ten slotte gaat de aandacht uit naar de contextuele benaderingswijze (de bevrijdingtheologische en de feministische benadering).

Dit overzicht van de talrijke moderne benaderingen eindigt met een paragraaf over de fundamentalistische wijze van bijbellezing. “Die bijbellezing gaat uit van het beginsel dat de bijbel, als geïnspireerd Woord van God en vrij van dwaling, tot in alle details letterlijk gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Maar onder ‘letterlijke interpretatie’ verstaat zij een bekrompen interpretatie waarbij men zich strikt aan de letter houdt, dat wil zeggen een interpretatie die iedere poging om de bijbel te verstaan, rekening houdend met zijn historische groei en ontwikkeling, afwijst. Ze verzet zich dus tegen de historisch-kritische methode, maar ook tegen iedere andere wetenschappelijke methode voor de uitleg van de bijbel”7.

(2) Het tweede deel van het document is gewijd aan de ‘hermeneutische kwesties’8. “De hedendaagse hermeneutiek is een gezonde reactie op het historisch positivisme en op de verleiding om de in de natuurwetenschappen gebruikte criteria van objectiviteit toe te passen op de bijbelstudie”9. Eerst komen in dit deel drie personen aan bod: R. Bultmann, H.G. Gadamer en P. Ricoeur. Er wordt verder ook nagedacht over de verhouding van schrijver, tekst en lezer, en eveneens over het speciale statuut van de geïnspireerde tekst. Hoe ziet een hermeneutiek er uit die het heeft over het heil in Jezus Christus en die bij de bijbelverklaarder geloof veronderstelt en ook de overtuiging dat het licht van de Geest zijn verstand te boven gaat? Er moet een vitale affiniteit bestaan tussen de vertolker en zijn object, de heilige Schrift.

In dit deel wordt verder over het probleem van de betekenis of betekenissen gehandeld: Is er maar één betekenis, de letterlijke? Is er ook een geestelijke betekenis? En wat moeten we denken over de ‘vollere’ betekenis (de ‘sensus plenior’)? De commissie erkent dat er op dit gebied een grote verscheidenheid van opvattingen heerst, ook bij haar leden zelf. En wellicht is het antwoord niet hetzelfde voor de zo verschillende genres in de bijbel. De commissie probeert ok mogelijke misverstanden uit de weg te ruimen. De geestelijke betekenis wordt omschreven “als de betekenis die uit de bijbelteksten naar voren komt als men ze onder invloed van de heilige Geest leest in de context van het paasmysterie van Christus en van het nieuwe leven dat daaruit voortvloeit”10. Het fundament van een ‘vollere’, rijkere betekenis ligt in het de onderscheid tussen de eerste auteur (de Geest) en de menselijke auteur. De Geest kan de mens “zó leiden in de keuze van zijn spreken dat deze een waarheid uitspreekt waarvan hij zelf niet de hele diepte doorgrondt”11. De diepere betekenis is dan in de loop der tijden vollediger geopenbaard.

(3) Het derde deel draagt als titel ‘karakteristieke aspecten van de katholieke interpretatie’ en bevat vier secties12. Er zijn twee belangrijke opmerkingen vooraf. (a) “De katholieke exegese heeft niet de pretentie een eigen wetenschappelijke methode te zijn”. Zij “gebruikt vrijuit alle wetenschappelijke methodes en benaderingswijzen waardoor de betekenis van de teksten … beter achterhaald kan worden …”13. Zij “werkt actief mee aan het ontwikkelen van nieuwe methodes en aan verder onderzoek”14. (b) Toch kenmerkt een bepaald vóórverstaan de katholieke exegese: Haar “interpretatie … is … in continuïteit met het dynamisch patroon van interpretatie dat men binnen de bijbel zelf ziet, en dat zich voortzet in het leven van de kerk”15.

De eerste sectie handelt over de interpretatie van de bijbelteksten binnen de bijbel zelf: de zogenaamde ‘relectures’ (de herlezingen) en de betrekking tussen het Oude en Nieuwe Testament. Men moet de Schrift als één geheel beschouwen en vermijden een bepaalde tekst zó uit te leggen dat andere teksten daardoor verdwijnen of helemaal verwaarloosd worden.

In de tweede sectie bespreekt de commissie de interpretatie in de traditie van de kerk: de vorming van de canon, de patristische exegese, de rol van de verschillende leden van de kerk bij de interpretatie. Alle leden van de kerk spelen een rol bij de vertolking van de bijbel: een speciale vermelding krijgen de mensen van gering aanzien, de exegeten (er wordt gewezen op de gelukkige omstandigheid van het groeiend aantal vrouwelijke exegeten), en het levende leraarsambt van de kerk.

In de derde sectie gaat de aandacht uit naar de taak van de exegeten zelf, hun wetenschappelijk onderzoek, hun onderricht en hun publikaties. Hun werk moet oog hebben voor de christologische, canonieke en kerkelijk betekenis van de bijbelse geschriften. Bij dit alles onderstreept de commissie dat het doel van de katholieke exegese pas bereikt is wanneer de exegeten “hebben uitgelegd wat de bijbeltekst als Woord Gods vandaag de dag betekent”16.

De vierde sectie staat stil bij de relatie van de exegese met de andere theologische disciplines, vooral met de dogmatische theologie en de moraaltheologie. De gezichtspunten van deze disciplines zijn onvermijdelijk verschillend, maar dit maakt juist de wederzijdse beïnvloeding noodzakelijk. Er is bijvoorbeeld in de geschiedenis van de kerk de ontwikkeling van het dogma en er is in de loop der tijden eveneens de groei van het morele bewustzijn. De exegeet moet ervan overtuigd zijn dat zijn eigen discipline een tak is van de theologische wetenschap. Opnieuw benadrukt de commissie het onmisbare vóórverstaan van de katholieke exegese, “een vóórverstaan dat op geloofszekerheden gebaseerd is: de bijbel is een door God geïnspireerde tekst die aan de kerk is toevertrouwd om het geloof te voeden en het christelijk leven leiding te geven”17.

(4) In het vierde en laatste deel wordt nagedacht over de ‘interpretatie van de bijbel in het leven van de kerk”18, d.i. over de pastorale opdracht om het Woord van God te actualiseren en te incultureren. Vooreerst wordt een antwoord gezocht op vragen als: wat veronderstelt het juiste actualiseren van een bijbeltekst? Welke zijn de beginselen, de methodes en de beperkingen van bijbelactualisatie? Een tweede paragraaf handelt over inculturatie. De eerste stap van inculturatie is natuurlijk een goede vertaling (reeds een vorm van exegese); dan komt de interpretatie, die rekening houdt met de eigen manier van denken en leven in een bepaalde cultuur. Het gaat om een wisselwerking, een wederzijdse verrijking. Het Woord van God draagt nieuwe vruchten; en een bepaalde cultuur wordt door dat Woord uitgezuiverd en veredeld. Een derde paragraaf heeft het ten slotte concreet over het gebruik van de bijbel in de liturgie, in de individuele of gemeenschappelijke ‘lectio divina’, in de pastorale bediening en in de oecumenische beweging.

Aan het einde van het document met zijn lange uiteenzettingen krijgen we een drievoudige conclusie19. De bijbelexegese is in de kerk een onmisbare taak. De historisch-kritische methode bezit een onvervangbare waarde, maar wegens haar beperkingen kan ze het alleenrecht niet voor zich opeisen. De katholieke exegese moet haar identiteit als theologische discipline handhaven.

Een poging tot beoordeling

Onvermijdelijk is de voorstelling van dit document in een kort te houden bijdrage te zeer een opsomming gebleven. Is een eerste voorlopige beoordeling mogelijk? We moeten goed voor ogen houden dat de opzet van het document beperkt is. “De commissie is er niet op uit om hier uitspraken te doen over alle vraagstukken met betrekking tot de bijbel, zoals bijvoorbeeld de theologie van de inspiratie”20. De openbare bekendmaking van het document heeft in de pers niet veel weerklank gevonden. Wat de commissie geschreven heeft bezit trouwens geenszins de bevrijdende kracht van ‘Divino afflante Spiritu’, die hét charter werd van de katholieke exegese. Het document is geen gecontesteerde pauselijke zendbrief, geen geruchtmakende exhortatie. Het gezag van dit document is ook niet te vergelijken met de dogmatische constitutie ‘Dei verbum’ van het Tweede Vaticaans Concilie. Toch mag men verwachten dat deze officiële, door de paus goedgekeurde tekst blijvend gewaardeerd zal worden.

We beginnen onze beoordeling met wat de paus in zijn toespraak tijdens de audiëntie van 24 april 1993 naar voren bracht. Hij onderstreepte drie karakteristieken. Het document getuigt van openheid van geest, van een gematigd en evenwichtig oordeel, en van het duidelijk besef dat de bijbel een universele bestemming heeft21. De talrijke methodes en benaderingswijzen worden alle met veel eerbied en objectiviteit uiteengezet; van ieder van hen wordt de mogelijke positieve bijdrage aan de interpretatie van de bijbel aangegeven; dan pas wordt ook gewezen op de beperkingen en op de gevaren die deze kunnen veroorzaken. Dat de drie aangestipte eigenschappen het document sieren is, naar het mij voorkomt, voor een groot deel te danken aan de internationale samenstelling van de commissie en evenzeer aan het lange rijpingsproces bij de totstandkoming ervan.

Heel wat afzonderlijke punten verdienen aandacht. Ik vermeld er vijf; ze zijn, zoals de lezer zal zien, van ongelijk belang.

(1) Op verschillende plaatsen van het document wordt onderstreept dat de Schrift als Woord van God en woord van mensen een speciale soort literatuur is. In de Schrift is God met de mensen bezig, nog altijd. Dit veronderstelt bij de exegeet een bepaald vóórverstaan, een gelovige gevoeligheid. Omdat de Geest in de Schrift zelf werkzaam is (van belofte naar vervulling, met behulp van tal van ‘relectures’) en dit nog is in de kerk, zal de exegeet zich die dynamische creativiteit moeten eigen maken. Zijn interpretatie van oude teksten moet vruchtbaar zijn voor het volk Gods van vandaag.

(2) Wellicht is het de eerste keer dat in een officieel kerkelijk document, door de paus plechtig goedgekeurd, klaar en duidelijk gezegd wordt dat de leden van her volk van God niet alleen hoorders zijn van het Woord maar ook verklaarders. De gelovigen, vooral de armen onder hen die Gods voorkeur genieten, bezitten een gevoeligheid voor het verstaan van de Schrift die uitstijgt boven de bekwaamheid van de (minder gelovige) vakmens. Die gelovigen spelen dus een actieve rol in de uitleg van de Schrift. We citeren: “Zij die in hun onmacht en gebrek aan menselijke middelen alles van God en zijn rechtvaardigheid moeten verwachten, kunnen naar het Woord Gods luisteren en het verstaan op een wijze die de hele kerk zich moet aantrekken, en die ook op sociaal niveau om een antwoord vraagt”22.

(3) Het document erkent volmondig dat er in de bijbelstudie met betrekking tot de historisch-kritische methode een malaise ontstaan is: te veel aandacht voor de totstandkoming van de schriftuurlijke tekst (zijn bronnen; de diachronie); opeenstapeling van soms tegenstrijdige hypothesen; dorre wetenschappelijke resultaten die het geloofsleven niet in het minst voeden; het in beslag nemen van de Schrift door de specialisten zodat de gewone gelovigen schriftuurloos achterblijven … Toch verdedigt de commissie door dik en dun de verworvenheden van de historisch-kritische methode. Men kan eenvoudigweg niet terug naar een pre-kritische fase. Er is in het document grote openheid voor de correcties en aanvullingen vanuit de synchronische beschouwing en vanuit de menswetenschappen. Ook wordt beklemtoond dat de kritische exegeten niet halverwege mogen blijven steken; zij moeten de teksten zo uitleggen dat de relevantie ervan voor de hedendaagse gelovigen duidelijk wordt. Maar de historisch-kritische methode als zodanig bewaart voor de katholieke exegese haar geldigheid.

(4) Misschien mag er ook op gewezen worden dat de taak van de katholieke exegeet niet beperkt blijft tot onderricht en tot het onderzoek dat dit onderricht voorbereidt. De exegeet moet ook aan wetenschappelijk onderzoek doen en de resultaten ervan publiceren. Hij moet aldus bijdragen tot de oecumenische inspanning om de bijbelteksten beter te verstaan: “met historische nauwgezetheid en spirituele diepte”23.

(5) In het document wordt in strenge, ja vernietigende taal over de fundamentalistische wijze van bijbellezen gesproken24. Met grote nadruk wordt erop gewezen dat het basisprobleem van het fundamentalisme is de weigering om rekening te houden met het historisch karakter van de bijbelse openbaring. Het samengaan van God en mens in de totstandkoming van de Schrift wordt over het hoofd gezien. Het fundamentalisme heeft alleen oog voor God, niet voor de mens, niet voor de geschiedenis, evenmin voor de kerk. Het Woord Gods is echter geformuleerd in een menselijke taal. “De fundamentalistische benadering is gevaarlijk, want ze is aanlokkelijk voor mensen die bijbelse antwoorden zoeken voor hun levensproblemen. Ze kan hen bedriegen door hun vrome maar bedrieglijke verklaringen aan te bieden, in plaats van te zeggen dat de bijbel niet per se een onmiddellijk antwoord heeft voor elk van die problemen. Zonder het met zoveel woorden te zeggen brengt het fundamentalisme mensen ertoe hun denken uit te schakelen. Het verschaft een valse zekerheid, want onbewust verwart het de menselijke beperkingen van de bijbelboodschap met de goddelijke kern van die boodschap”25.

We eindigen met een paar beschouwingen waartoe een voetnoot aanleiding geeft. De paragraaf over de feministische benadering eindigt met de volgende alinea: “De feministische exegese werpt vaak vragen op over de macht in de kerk. Zoals bekend, zijn deze vragen onderwerp van discussie of vormen een bron van conflicten. Op dit gebied zal de feministische exegese alleen dan nuttig zijn voor de kerk als ze niet dezelfde fouten maakt die ze aan de kaak stelt, en als zij niet vergeet wat het evangelie leert over macht als dienst, een leer die Jezus heeft gericht tot al zijn leerlingen, mannen en vrouwen”. Het document heeft hier een voetnoot: “De tekst van de laatste alinea is door de commissie goedgekeurd met 11 van de 19 stemmen vóór; 4 leden stemden tegen en 4 onthielden zich Yan stemming. De tegenstemmers hebben gevraagd om de uitslag van de stemming met de tekst zelf te publiceren. De commissie heeft dit toegezegd”. Tijdens de persconferentie op 18 maart 1994 stelde een journaliste de vraag of de tegenstemmers en degenen die zich onthielden wellicht ‘anti-feministen’ waren. Het lid van de commissie die om de stemming verzocht had en eveneens voorstelde om de uitslag ervan in een voetnoot te publiceren, antwoordde dat hij de laatste zin van de alinea minder geschikt vond en in deze specifieke context enigszins kwetsend voor vrouwelijke oren. De journaliste deed ook opmerken dat er (tot vandaag) geen vrouwen lid zijn van de Pauselijke Bijbelcommissie …

Het belang van die voetnoot ligt echter niet alleen op het vlak van de discussie over het feminisme. Ze toont als bij toeval aan hoe het document tot stand gekomen is: vanuit een eerlijke gedachtenwisseling, met veel en langdurig wikken en wegen, wat onvermijdelijk aan het eind een compromistekst oplevert, waarover geen enkel van de leden helemaal tevreden is.

De bij ons bekende katholieke exegeet uit Wenen, Jacob Kremer, besluit zijn kritische bespreking met twee vragen die ik licht parafraserend als volgt weergeef. Zou het niet beter zijn – en aan onze moderne tijd meer aangepast – dat Romeinse documenten op een dergelijke wijze geschreven worden: “keine Indoktrination von oben, sondern zum Nachdenken und Zustimmen einladende und auffordernde Paraklese (Zuspruch, Trost, Zureden und Ermahnung)”?26. Zijn tweede vraag klinkt vrij droevig en ietwat ontmoedigd: waarom heeft men bij het maken van de ‘Catechismus van de katholieke kerk’ en de encycliek ‘Veritatis splendor’ de principes niet in acht genomen die in dit document uiteengezet worden?27

Noten
* De auteur is lid van de Pauselijke Bijbelcommissie en heeft in die hoedanigheid meegewerkt aan de totstandkoming van het document.
1. De Nederlandse vertaling kan men vinden in Kerkelijke documentatie (Utrecht) 22 (1994) nummer 3, blz. 161-213 (= blz. 5-57 van de apart getelde nummers van het informatiebulletin Een-twee-een). De titel is De interpreratie van de bijbel in de kerk. De plaats en datum van het vrijgeven van de oorspronkelijke Franse tekst zijn: Rome, 15 april 1993. De Franse tekst is in het Nederlands vertaald door F. van Voorst tot Voorst S.J. Kerkelijke documentatie wordt in België verspreid door Licap, Guimardstraat 1, 1040 Brussel.
2. De Franse tekst telt 78 bladzijden in Biblica 74 (1993) 451-528. De Nederlandse vertaling heeft een kleine letter.
3. De interpretatie van de bijbel in de kerk, blz. 3-4.
4. Ibid, blz. 6.
5. Ibid, blz. 7.
6. Ibid., blz. 7-28. Op blz. 7 staat de volgende voetnoot: ‘Onder exegetische ‘methodes’ verstaan wij een verzameling wetenschappelijke technieken die worden gebruikt om de teksten te verklaren. Wij spreken van ‘benaderingswijze’, wanneer het onderzoek betreft, dat geleid wordt vanuit een bijzondere invalshoek”.
7. Ibid., blz. 26.
8. Ibid., blz. 28-34.
9. Ibid., blz. 29.
10. Ibid., blz. 32.
11. Ibid., blz. 34.
12. Ibid.. blz. 34-48.
13. bid; blz. 34
14. Ibid.
15. Ibid., blz. 34.
16. Ibid., blz. 43.
17. Ibid., blz. 46.
18. Ibid, blz. 48-56.
19. Ibid., blz. 56-57.
20. Ibid., blz. 7.
21. Voor die pauselijke toespraak zie b.v. L’interprétation de la Bible dans I’Eglise. Allucution de Sa Sainteté le pape Jean-Paul II et document de la Commission Biblique Pontificale, uitgegeven door Les Editions du Cerf, Parijs 1994, blz. 3-16, vooral 14- 15. Deze publikatie bevat een lange, zeer overzichtelijke inleiding van de hand van Jean-Luc Vesco O.P., lid van de Pauselijke Bijbelcommissie (blz.I-XXIII).
22. De interprewie van de b@el in de kerk, blz. 42.
23. Ibid., blz. 45. Op dezelfde bladzijde staat er: “De publikaties van hoog wetenschappelijk niveau zijn het voornaamste instrument voor dialoog, discussie en samenwerking onder wetenschappers. Dankzij die publikaties kan er over en weer contact blijven tussen de katholieke exegese en ander exegetisch onderzoek en ook met de wetenschappelijke wereld in het algemeen”.
24. Zie ibid., blz. 26-28.
25 Ibid, blz. 27-28. De voorlaatste zin van dit citaat luidt in het oorspronkelijke Frans: ‘Le fondamentalisme invite, sans le dire, à une forme de suicide de la pensée” (wij cursiveren). In de Engelse vertaling staat: ‘Without saying as much in so many words, fundamentalism actually invites people to a kind of intellectual suicide“. Zoals de Nederlandse vertaling verzwakt ook de Duitse enigszins de tekst: “Ohne es zu sagen, lädt der Fundamentalismus doch zu einer Form der Selbstaufgabe des Denkens ein”.
26. J. KREMER, Die Interpretation der Bibel in der Kirche. Marginalien zum neuesten Dokument der Päpstlichen Bibelkommission, in Stimmen der Zeit 212 (1994) 151-166, citaat op blz. 165.
27. Vgl. ibid., blz. 165.

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.