Ezechiël en de zure druiven
Door Johan Lust in VBS-Informatie 18 (1987) 36-40
“De vaders hebben zure druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn er stroef van”. Deze spreuk doet opgang bij Ezechiëls publiek (Ez. 18,2). Ook Jeremia ’s toehoorders zijn ermee vertrouwd (Jer. 31,29). Er steekt veel volkse wijsheid in, en lange levenservaring. Als ouders een slecht en ongeregeld leven leiden is er veel kans dat hun kinderen daar de gevolgen zullen van dragen. Dat is, helaas, de normale gang van zaken.
Zeg het met een spreuk
Spreuken verwoorden algemene regels. Ze worden in de mond genomen om bepaalde gebeurtenissen en toestanden te verklaren. Als iemand zegt: “de appel valt niet ver van de boom” wil hij daarmee geen tijdeloze waarheid verkondigen. Hij wil die waarheid toegepast zien, bevoorbeeld op het zoontje van de pianist dat even talentrijk piano speelt als zijn vader. Dat is ook het geval met Ezechiëls toehoorders. Ze leven in de tijd van de Babylonische gevangenschap. We mogen aannemen dat ze met de spreuk van de zure druiven op die toestand zinspelen. Ze zijn overtuigd dat de ballingschap van hun generatie het gevolg is van de misdrijven en foute politiek van de voorgaande. De huidige generatie is die van koning Josia. Hij was een ideale koning. Zijn voorganger was Manasse. Hij en zijn aanhang waren de verdorvenheid zelf. De Bijbel weet er niets
goeds over te vertellen.
Verbittering of leedvermaak?
In de meeste commentaren op dit hoofdstuk 18 van Ezechiël lees je dat er verbittering klinkt in de woorden van het publiek. Ze protesteren tegen God. Hij straft hen met de ballingschap omwille van de fouten die niet zij, maar wel hun voorgangers hebben bedreven. En dat nemen ze niet. Door middel van de spreuk van de zure druiven luchten ze hun ongenoegen. Deze uitleg gaat echter niet op. Geen enkel gegeven in de tekst wijst op wrok of op opstandigheid. Integendeel. Wie met spreuken werkt, gaat doorgaans akkoord met de wijsheid die erin verwoord ligt. Dit is ook het geval met Ezechiëls toehoorders. Hun identiteit is minder duidelijk. Zijn het ballingen zelf? Zo ja, dan mogen we in hun woorden een vorm van berusting horen. Waarschijnlijker is echter dat het de thuisblijvers zijn. Alleen de koning en de vooraanstaanden uit Jeruzalem zijn bij de eerste ballingschap weggevoerd. De rest van Israël is in het land achtergebleven. Van dit volk mag je verwachten dat het met instemming, en zelfs met enig leedvermaak, de spreuk van de druiven gebruikt. Dit om de ellende te verklaren van de opperklasse, die haar wonden zit te likken in Babylon, aan de oevers van de stroom.
Vier gevallen
Ezechiël reageert eerst heel algemeen: ‘”Geen Israëliet mag dit spreekwoord nog gebruiken”. Voor God zijn immers alle mensen gelijk. De vader heeft niets voor op de zoon. Alleen degene die zondigt is de dood schuldig (Ez. 18,4.5). Vervolgens bespreekt hij vier verschillende gevallen. De eerste twee gaan over een vader en zijn zoon: een rechtvaardige vader en een onrechtvaardige zoon enerzijds en een onrechtvaardige vader met een rechtvaardige zoon anderzijds (vv. 14-18). De twee volgende gevallen behandelen het lot van een misdadiger die rechtvaardig wordt en het tegenovergestelde lot van een rechtvaardige die de slechte weg opgaat (vv. 21-24). Na de voorstelling van het eerste paar zowel als het tweede, volgt het protest van de toehoorders: “Waarom hoeft de zoon niet te boeten voor de ongerechtigheid van zijn vader?” vragen ze na de eerste voorbeelden (v. 19). Uit deze reactie blijkt nog maar eens dat zij wel akkoord gaan met de spreuk van de zure druiven, maar niet met Ezechiëls verwerping van die spreuk. In hun tweede protestkreet gaan ze nog verder. “De weg van de Heer is niet recht” (v. 25) . De Heer houdt zich niet aan zijn eigen regels. Die regels zijn niet alleen geformuleerd in spreuken zoals die van de zure druiven, maar ook in de 10 geboden. Daar staat dat God de schuld van de vaders wreekt op zonen tot in het vierde geslacht.
Geen individuele moraal
Wat is de bedoeling van Ezechiëls kritiek? Waarom verzet hij zich tegen de ‘wijsheid’ van zijn publiek? Veel uitleggers menen een revolutionaire nieuwe klank te horen in zijn woorden. Hij zou de eerste geweest zijn die een collectieve moraal vervangt door een individuele. Vanaf Ezechiël wordt iedereen individueel verantwoordelijk gesteld voor zijn daden. Een enkeling wordt niet meer louter gezien als lid van de collectiviteit. Hij moet niet meer automatisch boeten voor de misdrijven van de gemeenschap. Deze voorstelling van zaken is aanlokkelijk. Ze veronderstelt een rechtlijnige groei in de rechtsopvatting en de moraal in het Oude Testament. Ezechiëls leer zou een belangrijke stap vooruit hebben betekend in deze evolutie. Door zijn prediking zouden primitieve en collectieve denkpatronen vervangen geworden zijn door meer verfijnde en individuele.
Dit schema is mooi, maar het beantwoordt niet aan de werkelijkheid. Vooreerst moet duidelijk zijn dat Ezechiël het niet heeft over enkelingen en hun verantwoordelijkheid. Zijn priesterlijke stijl kan een tegenovergestelde indruk wekken. Hij lijkt als een zielzorger te spreken over individuele personen. In werkelijkheid behandelt hij diverse gevallen, zoals in de priesterlijke wetgeving, en past die toe op de ganse natie. Dit blijkt onder meer uit de inleiding van het hoofdstuk: “Hoe komt ge erbij op de toestand van Israël dit spreekwoord toe te passen?” Het is Ezechiël onmiskenbaar om Israël te doen. Het spreekwoord mag niet meer aangewend worden om Israëls situatie te beoordelen. Het moet vervangen worden door de maatstaven die Ezechiël formuleert. Daarmee kan men Israëls daden en lotgevallen evalueren. Op een gelijkaardige manier gaat de profeet te werk in verscheidene andere hoofdstukken van het boek dat naar hem genoemd werd. Neem bijvoorbeeld de hoofdstukken 16 en 23. Daarin behandelt hij het geval van een overspelige vrouw. Schijnbaar gaat het over een enkeling. In werkelijkheid heeft Ezechiël het over de gemeenschap die Israël is.
Open deuren intrappen
We mogen dus niet stellen dat Ezechiël een collectieve moraal wilde vervangen door een individuele. Dat kan zijn bedoeling niet geweest zijn. Hij zou bovendien open deuren hebben ingestampt. Het staat immers vast dat de individuele verantwoordelijksgedachte gekend was in Israël, lang voor Ezechiëls tijd. Dit blijkt voldoende uit de oudste wetsverzamelingen die in de Bijbel bewaard zijn. Zo vindt men in het oude ‘Verbondsboek’ in Exodus 21-23 een beschrijving van diverse gevallen waarbij de rechtsovertreder persoonlijk verantwoordelijk gesteld en gestraft. Bijvoorbeeld: “Wie iemand zo slaat dat hij sterft, is de dood schuldig” (Ex. 21,12).
Geen automatische schuldoverdracht
De individuele vergelding kon niet altijd onmiddellijk verwezenlijkt worden. Misdadigers ontsnapten, toen zoals nu, dikwijls aan hun rechtmatige straf. Men troostte zich dan met de gedachte dat het kwaad vroeg of laat zichzelf moest wreken. Was het nu niet, dan was het allicht in de volgende generatie. Dergelijke wijsheid werd uitgedrukt in spreuken zoals die van de zure druiven.
Mogen we dan stellen dat Ezechiël daar tegen reageert? Mogen we aannemen dat hij niet zozeer het individuele tegen het collectieve wilde plaatsen, maar dat hij zich veeleer wilde verzetten tegen de overdracht van de schuld van de ene generatie op andere? Ezechiëls eerste voorbeelden schijnen in die richting te wijzen: als een slechte vader een deugdzame zoon heeft, moet die zoon niet boeten misstappen van zijn vader: 18,14-17; vgl. 18,5-13.
Het tweede deel van Ezechiëls toespraak laat evenwel horen dat het hem daar niet om te doen is. Daar heeft hij het immers over de verhouding tussen schuld en straf, binnen eenzelfde generatie. Hij leert dat het wangedrag van een bepaalde generatie door God niet noodzakelijk als schuld wordt aangerekend, noch gestraft. Als een misdadiger het roer omgooit en het goede begint te doen, is hij niet de dood schuldig (v. 21). Het omgekeerde is ook waar. Als een rechtvaardige helemaal het slechte pad opgaat, zullen zijn vroegere goede daden hem geen verzekeringspolis bieden (v. 26).
Ommekeer en determinisme
Stilaan wordt duidelijk waar Ezechiël op aanstuurt. Hij wil erop hameren dat er in Gods ogen geen noodzakelijke band bestaat tussen ‘daad’ en ‘gevolg’. Hij wil het determinisme doorbreken. Een zwaar misdadig leven moet niet noodzakelijk leiden tot een veroordeling. Een ommekeer is steeds mogelijk. Als deze ommekeer grondig is, wordt de spons geveegd over het verleden. Dat is Ezechiëls overtuiging. Met al zijn krachten verdedigt hij de menselijke vrijheid en verzet hij zich tegen alle vormen van determinisme die mensen vastzetten in en hun lot verbinden aan categorieën als ‘rechtvaardigen’ en ‘onrechtvaardigen’. Elke mens en elk volk kan zijn gedrag wijzigen. Zelfs al leek een volk zoals Israël verdoemd omwille van voorbije misdaden, het kan van richting veranderen. En daarmee zal bij de vergelding rekening worden gehouden. Noteer dat een wispelturige ommekeer niet volstaat. Er is een fundamentele koerswijziging vereist: “Als een misdadiger zich afkeert van al zijn zonden”, alleen dan geldt de redenering, zegt Ezechiël.
Besluit
Ezechiël is niet revolutionair vernieuwend omdat hij een collectieve moraal vervangt door een individuele, of een intergenerationele verantwoordelijkheid door een generationele. Hij is wel baanbrekend in zijn verzet tegen het determinisme en zijn verdediging van de vrijheid. Ommekeer is en blijft mogelijk. Dat is zijn aanmoedigende visie. Tot zijn grote ontnuchtering heeft hij evenwel moeten ervaren dat Israël de kansen tot ommekeer niet, of verkeerd benutte. Vandaar de pessimistische noot die opklinkt in veel van zijn uitspraken.
Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.