De genezing van de lamme in drievoud (Mt 9,1-8; Mc 2,1-12; Lc 5,17-26)

Door Frans Van Segbroeck in VBS-Informatie Juni 1995

Dit artikel staat momenteel nog niet volledig online. We zullen deze tekst zo snel mogelijk beschikbaar stellen. U kan de tekst eveneens aanvragen op onze Contactpagina.

De eerste drie evangeliën – Matteüs, Marcus en Lucas – vertonen opmerkelijke overeenkomsten, zowel in de formulering van hun verhalen als in de volgorde van die verhalen in elk van de drie evangeliën. De overeenkomsten zijn zo groot dat men, met wat handigheid, de drie verhalen in kolommen naast elkaar kan afdrukken en met één blik kan overzien. In het vakjargon van de exegetische wetenschap heeft men dit fenomeen aangeduid met het Griekse woord syn-opsis (samen-zien). De evangeliën van Matteüs, Marcus en Lucas danken aan dit fenomeen de naam van synoptische evangeliën of synoptici, en het studieboek waarin ze keurig geordend naast elkaar afgedrukt staan, noemt men een synopsis van de evangeliën, kortweg een synopsis.

De opvallende overeenstemming tussen de drie evangeliën heeft de bijbelgeleerden al zeer vroeg geïntrigeerd. Hoe zijn die merkwaardige overeenkomsten te verklaren? Zijn onze drie evangeliën afhankelijk van een gemeenschappelijke stamvader en danken ze daaraan hun onderlinge gelijkenis? Of hebben ze elkaar op een of andere manier gekend? Zonder overdrijving kan men zeggen dat dit het meest bestudeerde fenomeen is van de bijbelwetenschap. De vloed van publikaties die aan dit onderwerp gewijd werden (en worden) is nauwelijks te overzien. We kunnen hier dan ook slechts enkele zeer algemene oriëntaties geven.

Ze hebben elkaar gekend, maar hoe?

De traditionele opvatting is er altijd van uitgegaan dat onze evangeliën ontstaan zijn in de volgorde waarin ze in het Nieuwe Testament staan. Matteüs werd eerst geschreven. Marcus maakte daar later een soort resumé van, en Lucas kende Matteüs en wellicht ook Marcus. Augustinus (+ 430) – om slechts die ene te noemen – heeft die opvatting verdedigd. In die optiek kreeg het Matteüsevangelie een zeer grote betekenis; het werd het evangelie bij uitstek dat in liturgie en verkondiging een allesbeheersende plaats innam. Wel veronderstelde men meestal dat de apostel Matteüs, de auteur van het evangelie, zijn werk oorspronkelijk schreef in het Aramees (of het Hebreeuws) en dat het evangelie dat wij kennen er een vertaling van is.

Bij het begin van de wetenschappelijke exegese (einde 18de eeuw) zocht men de oplossing meestal in de gezamenlijke afhankelijkheid van Matteüs, Marcus en Lucas van een verloren gegaan oerevangelie dat, hetzij mondeling (“de mondelinge overlevering”) hetzij schriftelijk, tot bron gediend zou hebben voor onze evangeliën. Maar deze opvatting, met haar menigvuldige varianten, kon geen afdoende verklaring geven voor de talrijke, vaak woordelijke overeenkomsten tussen de evangeliën. Daarom ging men meer en meer zoeken in de richting van de onderlinge afhankelijkheid tussen de drie bestaande evangeliën. Maar ook binnen dit algemeen kader was nog een grote veelheid van hypothesen mogelijk; en allemaal zijn ze verdedigd geworden. Vermelden we er twee die de grootste aanhang hebben verworven, naast de reeds genoemde theorie van de “prioriteit van Matteüs“, die altijd haar verdedigers heeft gehad.

In de vorige eeuw was een groot deel van de bijbelgeleerden de mening toegedaan dat Matteüs en Lucas beiden aan de oorsprong stonden van de evangelietraditie, en dat Marcus van die twee een laattijdige combinatie was. In die optiek kende het Marcusevangelie natuurlijk slechts een matige waardering.

Vanaf het midden van de vorige eeuw begonnen meer en meer geleerden overtuigd te geraken dat Marcus niet aan het einde maar integendeel helemaal aan het begin stond van de evangelietraditie. Marcus trad meer en meer naar voren als het oudste evangelie, en als de bron van Matteüs en Lucas, althans voor het grootste deel van de verhaalstof in die evangeliën. Voor de woordenstof (woorden van Jezus, parabels, toespraken, gezegden, enz.) kon Marcus niet de bron zijn, aangezien hij haast geen woorden van Jezus heeft in zijn evangelie. Daarom veronderstelde men het bestaan van een tweede bron, naast Marcus, waaruit Matteüs en Lucas, onafhankelijk van elkaar, de woordenstof geput zouden hebben. Eerst geformuleerd als een bescheiden werkhypothese, werden in de loop der jaren zoveel argumenten aangedragen dat deze opvatting sedert het begin van deze eeuw haast algemeen ingang gevonden heeft. Ze is op dit ogenblik veruit de meest gebruikte werkhypothese, ook al duiken sporadisch nog verdedigers op van andere theorieën.

Het grote voordeel van deze zogeheten twee-bronnentheorie is dat zij de mogelijkheid biedt een samenhangende verklaring te geven van de totstandkoming van onze evangeliën: Matteüs en Lucas zijn heel goed te verklaren als een latere bewerking van het oudere Marcusevangelie: het omgekeerde daarentegen laat zich veel moeilijker aantonen.

Dat willen we nu in het kort toelichten aan de hand van een perikoop die bij de drie synoptici voorkomt, en die zulke grote gelijkenis vertoont dat de gewone lezer de verschillen tussen Matteüs, Marcus en Lucas nauwelijks opmerkt. Een synoptische lezing maakt ons niet alleen opmerkzaam op die verschillen, maar laat ons ook de eigen klemtonen van elke evangelist ontdekken en de eigen visie die hij op Jezus heeft.

We drukken op de volgende twee bladzijden de evangelietekst af zoals die vertaald en synoptisch gepresenteerd wordt in de Synopsis van de eerste drie evangeliën, door A. Denaux en M. Vervenne, uitgegeven door VBS, Leuven en Brepols, Turnhout, 1986, 21989, blz. 61-63.

Marcus 2,1-12

Het verhaal van de genezing van de lamme is bij Marcus het eerste van een reeks van vijf twistgesprekken tussen Jezus en de Farizeeën (2,l-12.13-17.18-22.23-28; 3,l-6). Deze sectie vormt een groter geheel dat een sterke eenheid vertoont. Volgens sommige geleerden zou ze reeds vóór Marcus bestaan hebben in de christelijke traditie, en door de evangelist met enkele aanpassingen overgenomen zijn in zijn evangelie. Anderen zijn van mening dat Marcus zelf de sectie gecomponeerd heeft met gebruikmaking van oudere tradities. We kunnen op deze kwestie hier niet dieper ingaan; ze is voor dit onderwerp ook van minder belang. Wel is duidelijk dat Marcus, als eerste evangelist, niet de schepper is van de tradities over Jezus. Vóór hem is er de groep van de vroege christenen die de herinneringen aan Jezus bewaren en doorgeven.

Typerend voor het verhaal van de lamme is dat het genezings-

ipsum 3x

Het gebeuren speelt zich niet af in Kafarnaum, maar in de onbegrensde openheid waarover juist tevoren, in 5,15, gesproken werd. Dat het in huis gebeurt, zegt Lucas niet, maar uit vv. 18-19 blijkt dit het geval te zijn. Ook hieraan merkt men dat Lucas de situatie die Marcus beschrijft voor ogen heeft en sommige elementen weglaat die achteraf toch een rol spelen en vermeld hadden mogen worden.

Jezus is – zoals zo vaak bij Lucas – “bezig te onderrichten”. Vanaf het begin vermeldt Lucas – als een notulist die zijn vak verstaat – de hoofdpersonen die in het verhaal zullen optreden: de schriftgeleerden, die in het Marcusverhaal zo abrupt en onaangediend opduiken. Het gaat trouwens niet – zoals bij Marcus – om enkele vage schriftgeleerden, maar om “Farizeeën en schriftgeleerden die gekomen waren uit elk dorp van Galilea en Judea en Jeruzalem” (v. 17). Hun aanwezigheid krijgt veel meer gewicht. Het gaat om een officiële, representatieve delegatie, om een soort proces. Zij vertegenwoordigen het hele joodse land. Ook daarin herkennen we Lucas’ streven om de activiteit van Jezus een zeer grote uitbreiding te geven, zoals reeds gezegd werd in 4,44: “Hij predikte in de synagogen van het joodse land”.

Vanaf het begin ook karakteriseert Lucas de macht van Jezus als “kracht van de Heer”. Daardoor wordt het woord over de goddelijke vergevingsmacht (v. 24) voorbereid. Zondenvergeving en genezing van zieke mensen door Jezus komen van dezelfde goddelijke kracht die in Jezus aanwezig is.

In de beschrijving van vv. 18-19 hebben de vakgeleerden de situatie herkend van een hellenistisch huis dat met tegels (dakpannen) is bedekt, terwijl het Palestijnse huis waar Marcus het over heeft, met balken, twijgen en leem is dichtgemaakt.

De vraag van de schriftgeleerden in v. 21 is bij Lucas uitdrukkelijk geformuleerd als een vraag naar de identiteit van Jezus: “Wie is hij… ?”

Verder volgt Lucas getrouw de Marcustekst, met wat meer nadruk op de beschrijving van de genezing (v. 25). De afsluitende lofprijzing krijgt daarentegen een grote uitbreiding: de genezene zelf “verheerlijkt God” (v. 25), en niet alleen de omstanders. Vrees en ontzetting grijpen allen aan. Het zijn de woorden waarmee in het Oude Testament beschreven wordt hoe mensen reageren op de openbaring van God. Daarmee maakt Lucas de betekenis van het gebeuren duidelijk. In Jezus’ genezingswerk en evenzeer in zijn zondenvergeving manifesteert zich de aanwezigheid van God (“de kracht van de Heer”, v. 17).

Zoals bij Marcus wordt de lofprijzing bij Lucas rechtstreeks uitgesproken: “We zijn vandaag getuige geweest van ongehoorde dingen”. Lucas vermeldt vaker dit publiek uitspreken van dank en lofprijzing tegenover God. Men heeft daarin een verwijzing gezien naar de christelijke liturgie waarin de gemeenschap haar dank uitzingt voor de ontvangen vergeving en redding. Ook het “vandaag” dat in het Lucasevangelie meer dan eens voorkomt moet in dat perspectief gezien worden. De genezende en vergevende aanwezigheid van Jezus is elke dag actueel in de christelijke gemeenschap. Zie o.a. 2,11; 4,21 en 19,9.

Samengevat: het verhaal van Lucas volgt het Marcusverhaal op de voet. Toch weet de evangelist enkele eigen accenten te plaatsen. Met het oog op de mensen voor wie hij schrijft, wordt het huis waarin het gebeuren zich afspeelt een hellenistisch huis. Het gebeuren zelf krijgt een verstrekkende betekenis door de aanwezigheid
van de talrijke, representatieve schriftgeleerden. De vraag naar de identiteit van Jezus wordt uitdrukkelijk gesteld, en even uitdrukkelijk beantwoord: in Jezus werkt de kracht van God, zowel wanneer hij zieken geneest als wanneer hij zonden vergeeft. Ten slotte heeft ook het concrete leven van de christelijke gemeenschap die liturgie viert, haar stempel op het Lucasverhaal gedrukt.

De synoptische evangeliën: variaties op een thema?

Inderdaad, in die zin dat ze het Jezusverhaal vertellen vanuit hun eigen invalshoek, met eigen accenten, rekening houdend met de noden van hun kerkgemeenschap. Maar sterker dan die eigen klemtonen is de grote eerbied en de diepe trouw waarmee zij het overgeleverde materiaal hanteren. Uit heel hun manier van omgaan met de evangeliestof blijkt hoezeer zij zich in dienst wisten staan van een traditie waarvan ze alles ontvangen hadden en die ze met grote behoedzaamheid behandelden. Ze waren zich ervan bewust dat ze niet het evangelie schreven van Matteüs, Marcus of Lucas, maar het ene evangelie van Jezus Christus. De eigen accenten die ze leggen, hebben slechts dit ene doel: voor hun kerkgemeenschap de unieke betekenis van Jezus als de Christus, de zoon van God, te verduidelijken en te beklemtonen.

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.