Eén naam, een veelzijdig boek: Jesaja te midden van de profetische literatuur
Door Hans Debel in EZRA Bijbels tijdschrift 23: september 2014
Geselecteerde fragmenten
Van alle profeten uit het Oude Testament is Jesaja zonder twijfel de bekendste. Naar geen enkel ander boek uit de joodse Schrift wordt zo vaak verwezen in het Nieuwe Testament, en geen enkel ander oudtestamentisch boek bekleedt een zo prominente plaats in het lectionarium. Niet alleen is Jesaja de absolute koploper wat betreft het aantal teksten dat in de liturgie aan bod komt (zie Ezra nr. 20), maar het boek zet ook de toon op cruciale momenten in het kerkelijke jaar: op het merendeel van de adventszondagen, op Kerstmis en in de kersttijd weerklinken hoopvolle passages uit het boek (op de weekdagen in het eerste deel van de advent zet Jesaja zelfs de toon van de woorddienst en is het evangelie in functie van de eerste lezing uit Jesaja gekozen!), op Palmzondag en Goede Vrijdag worden twee van de vier liederen over de ‘lijdende dienaar’ gelezen, en in de Paaswake zijn twee van de zeven oudtestamentische lezingen afkomstig uit Jesaja. Geen enkel profetenboek is zo rijk van inhoud en van toon, maar tegelijk is geen enkel profetenboek zo complex van aard als het omvangrijke geschrift op naam van Jesaja.
[..]
Teneinde deze boodschap kracht bij te zetten, schetst Jesaja een vreeswekkend beeld van de nabije toekomst, waarin zowel het Noordrijk als Aram-Damascus ten val zullen komen door toedoen van de Assyrische koning Tiglatpileser III (744-727). Het is goed mogelijk dat deze ogenschijnlijke voorspelling op het moment dat deze hoofdstukken werden neergeschreven reeds werkelijkheid was geworden; het komt vaker voor in de profetische literatuur dat gebeurtenissen die reeds hebben plaatsgevonden worden voorgesteld als voorspellingen uit het verleden. Het doel van het profetische geschrift is immers niet zozeer om verslag uit te brengen van Jesaja’s optreden aan het koninklijke hof in het verleden, maar veeleer om de lezers in het heden te overtuigen van de noodzaak van bekering, waarbij het uitkomen van het voorspelde onheil de waarachtigheid van de profetische boodschap moet aantonen.
[..]
Achteraf beschouwd lijkt geen enkel ander boek uit de joodse Schrift de eerste christenen zozeer de taal te hebben aangereikt om Jezus’ optreden onder woorden te brengen, wat de omschrijving van Jesaja door Hiëronymus (ca. 347-420) als het ‘vijfde evangelie’ enigszins rechtvaardigt. Het is evenwel wellicht correcter om te stellen dat Jesaja het voorbeeld bij uitstek vormt van de diepe verworteling van het Nieuwe Testament in het Oude. Als dusdanig illustreert de studie van de wijze waarop de vroege christenen met het boek zijn omgegaan, één van de besluiten van de Pauselijke Bijbelcommissie – tegenwoordig niet langer het apologetische orgaan dat ze aan het begin van de 20ste eeuw was – in het document Het joodse volk en zijn heilige geschriften in de christelijke Bijbel (2001): ‘Zonder het Oude Testament zou het Nieuwe Testament een niet te ontcijferen boek zijn, een plant, van haar wortels beroofd en gedoemd te verdorren’.
De volledige versie van dit artikel kan u terugvinden in EZRA Bijbels tijdschrift 23: september 2014, verkrijgbaar voor €5, incl. verzending, door overschrijving op rekeningnummer BE98 1237 7805 2493 ter attentie van de Vlaamse Bijbelstichting, met vermelding van ‘Ezra23′.
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.