Een Septuaginta-Christus vóór Jezus-Christus? Messianisme in de Septuaginta
Dit artikel verscheen in VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.
Door Johan Lust in VBS-Informatie September 2004
Een septuaginta-Christus vóór Jezus-Christus?Een jaar gleden ging professor Johan Lust, voorzitter van de Vlaamse Bijbelstichting, met emeritaat als hoogleraar Oude Testament. Op 9 maart 2004, ter gelegenheid van het jaarlijkse Sint-Thomasfeest van de Faculteit Godgeleerdheid, hield hij zijn afscheidscollege, waarvan we het eerste deel hieronder publiceren. Het tweede deel, waarin het thema ‘Messianisme in de Septuaginta’ toegespitst wordt op de tekst over het Immanuel-teken in Jesaja 7,10-17, vindt u in ons volgend nummer. De auteur draagt zijn artikel graag op aan wijlen professor Maurits Sabbe.
Inleiding
De Leuvense ‘Alma Mater’ is voor mij gedurende meer dan de helft van mijn leven een vruchtbare voedingsbodem geweest. Ter harer eer zal deze lezing voor een groot deel gewijd zijn aan wat Jesaja, de oudtestamentische profeet, bedoelt als hij het heeft over ‘de Alma’. Het eerst contact met het Oude Testament kreeg ik langs mijn leermeester Maurits Sabbe. Dat was nog in de voorgaande eeuw, in de zestiger jaren, een tijd van bijbels reveil in onze kerk. Men wilde terug naar de bron van het geloof en herontdekte het grote verhaal van de bijbel. Enigzinss stamelend, ‘ongeriefd nog van woorden’, opende Sabbe voor ons de Schriften. Nooit vergeet ik de onverwachte examenvraag: ‘Is de eerste Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, geïnspireerd?’ Toen had ik geen antwoord klaar. Nu weet ik dat er geen klaar antwoord is. Maar met dergelijke intrigerende vragen zaaide Sabbe in mij de eerste zaden van kiemende interesse voor de Septuaginta. Later leidde J. Coppens mij langs de hem eigen wegen naar de profeten en hun messiaanse verwachting. Met oog voor nuances detecteerde hij een groeiende messiaanse verwachting doorheen het Oude Testament, een verwachting die volgens hem culmineerde in de Septuaginta, waarna ze uitmondde in de nieuwtestamentische vervulling door Jezus-Messias. Zo ben ik vanaf het begin van mijn wetenschappelijke reis op een spoor gezet dat leidde naar onderzoek over de Septuaginta en meer bepaald over messianisme in de Septuaginta. De trein is nog niet aan zijn eindbestemming, maar wel aan een belangrijk tussenstation waar even nagedacht kan worden over het voorbije traject en over de weg naar het volgende station.
1. Thomas van Aquino
Het tussenstation heet eerder toevallig Sint-Thomas. Op het eerste gezicht, en ook op het tweede, zat Thomas op een ander spoor en ligt zijn station op een andere lijn. Hem wordt immers verweten niet veel interesse getoond te hebben voor de bijbelse heilsgeschiedenis. In zijn werken zoekt men tevergeefs naar een traktaat over de messias en de bijbelse messiaanse verwachting. Anderzijds mag men niet uit het oog verliezen dat hij zijn loopbaan begon als lector in de exegese.
Uit die eerste periode van zijn carrière stamt onder meer zijn commentaar op Jesaja Expositio super Isaiam. Daarin bespreekt hij de klassieke messiaanse teksten, zoals Jesaja 7,14: ‘Zie de jonge vrouw is zwanger en zal een zoon ter wereld brengen, en gij zult hem de naam Immanuel geven’. Men kan Thomas niet verwijten dat hij de Willibrordvertaling niet volgt, maar wel de Vulgaat: ‘Ecce virgo concipiet et pariet filium et vocabitis nomen eius Immanuel’. De virgo is volgens hem Maria, en Immanuel is Jezus Christus. Hij weet dat zijn opponenten zeggen dat de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst ‘alma‘ leest, wat volgens hen ‘jonge vrouw’ betekent en dus niet verwijst naar een maagdelijke moeder van de Messias. Ook bij andere passages gaat hij in op de Hebreeuwse tekst, langs secundaire Latijnse bronnen wel te verstaan, vooral langs de commentaar van Hieronymus, Voor zover ik heb kunnen nagaan gebruikt hij nooit de Griekse versie van de Septuaginta. Graeca non leguntur. Het Griekse Oude Testament behoort duidelijk niet tot zijn favoriete lectuur. Misschien was dat niet zijn fout. In zijn theologische opleiding was de kennis van het Hebreeuws en het Grieks wellicht niet verplicht zoals dat tot voorkort bij ons wel het geval was. Daardoor had hij een gebrekkige toegang tot de bijbelse bronnen. Grotendeels uit reactie tegen deze onkunde is kort daarna een krachtig protest ontstaan dat via Luther uitmondde in de Reformatie. Men weze gewaarschuwd.
2. Septuaginta
Waarom aandacht vragen voor de Griekse vertaling van het Oude Testament? Jezus was een jood. ZIjn bijbel was de joodse bijbel, geschreven in het Hebreeuws en Aramees. De eerste christenen waren ook joden. Ze lazen en hoorden dezelfde bijbelteksten, in dezelfde taal. Maar dat duurde niet land. Al spoedig zwermden ze uit en verspreidden zich over de Grieks-Romeinse wereld. Men vond ze vooral in Klein-Azië, het huidige Turkije, in Egypte, Griekenland en Italië. Sedert het eerste concilie in Jeruzalem (rond 50 na Christus) aanvaardden ze gemakkelijk niet-joden in hun nog jonge kerkgemeenschap. De meesten verstonden geen letter Hebreeuws.
De algemeen gangbare taal was het Grieks. Paulus schreef voor hen brieven in die taal, en ook de evangelies waren vermoedelijk in het Grieks gesteld. Maar wat aangevangen met de oude bijbel van de joden? Was die gedoemd wegens taalproblemen een gesloten boek te blijven? Zo onoverkomelijk was de moeilijkheid niet. Er bestond immers een Griekse vertaling, gebruikt door de joden in het buitenland. Ze had als naam gekregen de Septuaginta of ‘de Zeventig’.
Aan het ontstaan van deze vertaling en haar naam is een lang verhaal verbonden. In briefvorm vertelt Aristeas hoe het er volgens hem aan toe gegaan is. Het verhaal begint in Egypte, in de eerste helft van de derde eeuw voor Christus. De koninklijke bibliotheek van Alexandrië verzamelde in die tijd alle belangrijke boeken en geschriften uit de wereldliteratuur. Die werken waren doorgaans in het Grieks geschreven, de wereldcultuurtaal van die tijd. De bibliothecaris wist dat de joden interessante geschriften hadden. Ze waren evenwel niet in het Grieks gesteld en moesten dus vertaald worden. Op bevel van de koning werd een gezantschap onder leiding van Aristeas naar Jeruzalem gezonden. Hij kreeg er zes geleerden mee uit elk van de twaalf stammen van Israël (6×12=72). Ze werden in Egypte aan het werk gezet, op een rustig eiland. daar vertaalden ze de joodse bijbel in het Grieks in 72 dagen.
In de latere versies van dit gebeuren wordt het miraculeuze mee en meer in de verf gezet. De 72 worden elk afzonderlijk opgesloten in 72 kamertjes? In 72 dagen produceren ze 72 vertalingen die wonderlijk genoeg perfect eensluidend blijken te zijn. In deze verhalen wordt het getal 72 vaak door 70 vervangen. Vandaar de Septuaginta of de ‘Zeventig’. Die eerste vertaling bevatte alleen de boeken van Mozes, de eerste vijf boeken van de bijbel. De profetische boeken, de psalmen en de wijsheidsliteratuur werd pas later vertaald, grotendeels in de tweede eeuw voor Christus.
De oorspronkelijke handschriften zijn niet bewaard. Toch beschikken we over enkele fragmenten van zeer vroege kopieën die dateren uit de tijd vóór Christus. De oudste werden gevonden in Qumran, rond 1950. Ze zijn geschreven op papyrus in zorgvuldige majuskels of hoofdletters.
De eerste Latijnse vertalingen (Itala) waren gemaakt op basis van de Septuaginta en niet op de Hebreeuws grondtekst. Hieronymus zou daar in de vierde-vijfde eeuw verandering in brengen met zijn Vulgaat, een Latijnse vertaling vanuit het Hebreeuws.
3. Belang
Waarom deze oude koeien uit de gracht halen? Daar zijn goede redenen voor. We mogen onze eigen wortels niet loslaten. Dat zou onwijs zijn. Gedurende de eerste vier eeuwen baseerden de christenen hun geloof op de Griekse bijbel, dat wil dus zeggen: op de Septuaginta of Griekse vertaling van de joodse bijbel of ons Oude Testament, en op hun eigen geschriften, de evangelies en andere boeken bewaard in het Nieuwe Testament. Ze identificeerden de Septuaginta met de heilige Schrift zoals Jezus die gekend had. Dat vertrouwen in de Griekse tekst had gevolgen voor de ontwikkeling van de christelijke leer. Dat komt duidelijk naar voren in de disputen van de vroege kerkvaders met joodse schriftgeleerden.
De gesprekken van Justinus Martelaar met de jood Trifo illustreren dit treffend. Justinus bouwt redeneringen op, gesteund op de Griekse bijbel. Zijn joodse gesprekspartner antwoordt met argumenten uit de Hebreeuwse tekst, waarop hij hem beschuldigt van schriftvervalsing. Een van de merkwaardige voorbeelden betreft de discussie over Jesaja 7,14. Volgens Justinus voorspelt Jesaja er de maagdelijke geboorte van Jezus: ‘Zie de maagd (parthenos) zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen’. Volgens Trifo is bij Jesaja geen sprake van een maagd, of maagdelijke geboorte, maar wel van een jonge vrouw (neanis) die een kind verwacht.
Een pijnlijker voorbeeld vindt men in Justinus’ lezing van Psalm 95(96),10. Hij verwijt er de joden dat ze een deel van de tekst geschrapt hebben om de voorspelling van Jezus’ kruisdood te verdoezelen. Hij leest in zijn Griekse tekst: ‘De Heer heeft geregeerd van op het kruis’. De joden hebben volgens hem het laatste deel van de zin weggelaten en alleen overgehouden ‘De Heer regeert’. In feite blijkt geen enkel bewaard Septuaginta-manuscript de tekst te bevatten die Justinus beweert gelezen te hebben. Was hij een bedrieger? Waarschijnlijk niet. Vermoedelijk beschikte hij niet over de volledige bijbeltekst, maar wel over een bloemlezing waarin allicht enkele passages met elkaar vermengd waren. Dergelijke bloemlezingen zijn bekend uit Qumran.
Wat er ook van zij, de discussies van de vroege christelijke schrijvers met hun joodse collega’s brengen ons bij de vraag naar de autoriteit of canoniciteit van de Septuaginavertaling.
4. Eindtekst en canonieke autoriteit
a. Canonieke autoriteit
Voor de joden hadden de bijbelboeken een grote autoriteit, enigzins te vergelijken met een grondwet. Een vertaling van die boeken kon nooit hetzelfde gezag hebben als de oorspronkelijke tekst. Alleen die was normatief of ‘canoniniek’. De Griekse vertaling lijkt in eerste instantie bedoeld geweest te zijn als een hulpmiddel voor een groot aantal volksgenoten die in het buitenland leefden en moest hen toegang geven tot de oorspronkelijke Hebreeuws tekst. Het werk was dan ook niet bedoeld als een hoogstaand artistiek Grieks literair werk. Voor een gecultiveerde Griek was de Septuaginta grotendeels in slecht ‘vertaal-Grieks’ gesteld.
Hoewel omnis comparatio claudicat kan een vergelijking met de Belgische grondwet illustratief zijn. Die is in 1830 in het Frans opgesteld en in 1831 vertaald in het Nederlands, de taal van de meerderheid van de Belgen. Tot 1925 had evenwel alleen de Franse tekst normatieve kracht. De vertaling was slechts een eerder houterige weergave van de oorspronkelijke tekst en diende als hulpmiddel voor de Vlamingen. De taal daarin gebruikt was geen hoogstaand literair Nederlands. (Het is uit dergelijk vertaal-Nederlands dat we termen geërfd hebben zoals ‘gestelde lichamen’, ‘corps constitués’).
b. Eindtekst
Het is tegenwoordig gebruikelijk de historisch-kritische benadering van de bijbel ter discussie te stellen. Deze benadering wordt verweten dat ze op zoek gaat naar de oorspronkelijke woorden van de bijbelse profeten en dat ze geen oog heeft voor de betekenissen en inhouden van de bijbel als geheel. Aan haar wordt een zekere willekeur toegeschreven, aangezien de zogenaamd oorspronkelijke woorden nergens bewaard zijn en ddus grotendeels hypothetisch blijven. Daartegenover vragen nieuwere richtingen vooral aandacht voor de ‘eindtekst’, de tekst die afgedrukt staat in onze bijbels, een tekst die vaststaat en die historisch overgeleverd is. Daarbij wordt vaak nog benadrukt dat alleen deze ‘eindtekst’ canoniek is, dat wil zeggen: alleen die tekst is richting- en leidinggeven in de kerkelijke gemeenschap.
We kunnen hier het debat over het belang van de canonieke tekst niet heropenen. Wel moeten we heel even de identiteit en uniformiteit van de zogenaamde ‘eindtekst’ in vraag stellen. Voor christen is de eindtekst van de bijbel immers anders dan voor de joden. Reeds vanaf het begin van het christendom, vanaf de tijd van de eerste kerkvaders, viel voor hen de eindtekst of canon samen met de Griekse bijbel, en dus met de Septuaginta voor wat het Oude Testament betreft.
‘So what’, kan je zeggen, ‘who cares?, de Septuaginta is toch in de eerste instantie niets anders dan een zo letterlijk mogelijk weergave van het Hebreeuws?’ Dat is juist, maar toch zijn niet alle boeken even letterlijk vertaald en zijn ze niet noodzakelijk gebaseerd op de tekst die in onze Hebreeuwse bijbels staat afgedrukt. De ontdekkingen van Qumran leren ons dat er in de tijd van Christus verscheidene licht variërende versies van de bijbelse geschriften in omloop waren. Bovendien is elke vertaling steeds een interpretatie. De aangehaalde voorbeelden van Justinus’ bijbellezing hebben reeds laten aanvoelen dat de lezing van de Septuaginta tot merkwaardige spanningen kan leiden als het tot een vergelijking komt met de lezing van de Hebreeuwse tekst. Verder mogen we niet vergeten dat de Griekse bijbel meer geschriften bevat dan de Hebreeuwse. Het is onmogelijk hier een volledige vergelijkende studie te maken van de Hebreeuwse en de Griekse bijbel. We beperken ons tot de visie op de Messias in beide tekstvormen.
Messias en messianisme
Het messianisme is een van de voornaamste punten waar de wegen van joden en christenen uiteenlopen. Voor de christenen is de messias een individuele figuur. Hij is reeds gekomen in de persoon van Jezus. Voor de joden is de messiaanse verwachting een vager begrip dat velerlei nuanceringen kent. Veelal krijgt het een collectieve kleur. Men verwacht de komst van een messiaans rijk bij het einde der tijden, meer dan van een messiaanse koning. Of men denkt dat dit rijk in het tegenwoordige Israël gerealiseerd wordt. Anderen hopen toch op de komst van een of meerdere individuele messiassen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de teksten die in QUmran gevonden zijn.
In monografieën en artikels over messianisme werd herhaaldelijk gesuggereerd dat de Septuaginta meer messiaanse klanken liet horen dan de Masoretische tekst. De christen zouden daarvan geprofiteerd hebben. Op het eerste zich lijkt deze voorstelling aanlokkelijk. Meteen zou daardoor verklaar worden waarom de joden de genoemde Griekse vertaling al spoedig verwierpen. De christenen konden er immers te gemakkelijk wapens in vinden ter verdediging van hun visie op Jezus, die volgens hen de Christus was. Een nuchtere studie van de relevante teksten maakt evenwel duidelijk dat in de Septuaginta nauwelijks sprake is van een verhoogde aandacht voor de messiaanse gedachte.
Vooraleer we daar verder op ingaan moeten we de betekenis van de begrippen ‘messias’ en ‘messiaanse gedachte’ beter omschrijven.
– De term ‘messias’ is in het Oude testament doorgaans een koninklijke titel en betekent: ‘gezalfde’. De Griekse vertaling luit: ‘christos’. De naam ‘Jezus Christus’ is dus identiek met ‘Jezus Messias’. In het Oude Testament wijs de titel ‘messias’ meestal een actueel regerende koning aan en nooit een toekomstige ideale redderfiguur. Pas later krijgt de uitdrukking de meer specifieke betekenis van ’toekomstige verlosser’.
-Dit belet evenwel niet dat de messiaanse gedachte reeds vroeger aanwezig was in Israël. Men verwachtte een wonderbare redder die op een definitieve wijze Gods beloften tot vervulling zou brengen. Deze omschrijving kan men beschouwen als een algemene definitie van het ‘individueel messianisme’. Als de verwachte redder bovendien wordt gezien als een koninklijke figuur spreekt men van ‘koninklijk messianisme’.
– Daarnaast kan men het ook hebben over een collectief messianisme of een messianisme zonder individuele messias. Dit messianisme verwacht een ideale eindtijd voor deze wereld, waarin Gods heerschappij voor gerechtigheid zal zorgen. Voor een menselijke heerser-redder-figuur is in dit verwachtingspatroon minder plaats.
De verwachting van een individuele messias is in de Septuaginta zeker niet sterker ontwikkeld dan in de Masoretische tekst. Om dit aan te voelen kan men het best het eerste gedicht van de Lijdende Dienaar in Jesaja 42,1 opslaan. Het hoort bij het dossier van de messiaanse teksten uit de klassieke theologie. De Hebreeuwse versie luidt als volgt: ‘Ziehier mijn dienstknecht die Ik ondersteun; mijn uitverkorene die Mij welgevallig is: Ik heb mijn geest op hem gelegd’. In deze profetie kan men gemakkelijk een voorspelling lezen van de komst van Jezus de Messias. De Septuaginta sluit deze interpretatie evenwel uit door de dienstknecht collectief te duiden: ‘Jakob is mijn dienstknecht, Ik zal hem ondersteunen; Israël is mijn uitverkorene die Mij welgevallig is …’. Bij Jesaja zijn Israël en Jakob namen van het godsvolk en niet van een individuele persoon.
Wanneer de Septuaginta toch lijkt af te wijken van de Masoretische tekst is dit meestal niet om messiaanse accenten te leggen. Een mooi voorbeeld biedt Jesaja 9,5(6). De Hebreeuwse tekst leest: ‘Want een kind wordt ons geboren, een zoon wordt ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem Wonder van geleid Sterk God, Vader voor eeuwig, Vredevorst’. In de Septuaginta wordt dit: ‘Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem de boodschapper van “Wonder van Beleid”. Want Ik zal vrede brengen …’. In de Hebreeuwse tekst krijgt de pasgeboren kroonprins allerlei namen toebedeeld. Ze kunnen als godsnamen geïnterpreteerd worden. Om te vermijden dat de nieuwe prins als een god gezien wordt, laste de vertaling het woord ‘boodschapper’ in. Meteen gelden de daaropvolgende namen niet meer voor de menselijke kroonprins maar wel voor de God waarvan hij de boodschapper is. Bovendien wordt de aandacht gevestigd op God, die zelf vrede zal brengen. Waar men in de Hebreeuwse tekst eventueel een voorspelling kan lezen van een messias die een rijk van vrede zal stichten, kan men dat minder in de Griekse tekst waar de ogen gericht worden op God en zijn interventie voor zijn volk.
In verscheidene gevallen steekt de accentuering van het messianisme niet zozeer in de Griekse tekst zelf als wel in de interpretatie gegeven door de christelijk geïnspireerde lezers. Het schoolvoorbeeld is Jesaja 7,14: ‘Zie de jonge vrouw is zwanger, en zal een zoon ter wereld brengen, en gij zult hem de naam Immanuel geven’.
Bij wijze van samenvatting van dit eerste deel kunnen we stellen dat de Septuaginta zeker niet systematisch de messiaanse gedacht accentueerde. Daarin verschilt deze vertaling gevoelig van de Targums die dit wel deden. Wel werden andere accenten gelegd, zowel door de oorspronkelijke vertalers, als door de latere christelijke gebruikers van de Septuaginta. In het tweede deel exploreren we één van de teksten die in de messianaanse verwachting van het christendom een centrale rol heeft gespeeld: Jesaja 7,14 en zijn context. (Zie volgend nummer van VBS-Informatie – red.)