Last en lust van het bijbel-vertalen
Door Luc Geysels in VBS-Informatie 19 (1988) 27-37
Last en lust, beide begrippen staan niet naast elkaar. Afgezien van het feit dat het over de bijbel gaat, is vertalen vaak tegelijk een last èn een lust, vergelijkbaar met de last en de lust van het bergbeklimmen. Als je aan iemand die op de een of andere manier de top van een berg bereikt heeft, vraagt: “Heb je er plezier aan beleefd?” dan zal hij antwoorden: het plezier bestond grotendeels in het overwinnen van moeilijkheden. Waarom beklimt iemand een berg? Omdat hij daarin een uitdaging ziet. Om dezelfde reden heb ik aan de vertaling van Johannes meegewerkt. En het spreekt vanzelf dat, waar vertalen in het algemeen vaak een uitdaging is, dit heel speciaal geldt voor de bijbel. Terloops: de vergelijking met het bergbeklimmen gaat in één opzicht niet op. Ik vermoed namelijk dat de bergbeklimmer na het beëindigen van zijn onderneming, met grote tevredenheid erop terugblikt. Maar met het vertalen van de bijbel ben je nooit klaar. Ik kijk op ons werk niet louter en alleen met tevredenheid terug. Want het is nog maar pas gedrukt, of ik merk al op hoeveel plaatsen ik het beter had kunnen doen: ik heb een aantal verbeteringen klaarliggen voor een tweede druk.
De vraag is nu: kan een verhaal over die last en lust de mensen interesseren? Wat is het nut en de zin daarvan? Een verhaal over de lust en de last van het bergbeklimmen zal bijna iedereen vanzelf boeien. Maar als het gaat over het bijbel-vertalen? Toch denk ik dat dit geen puur academische kwestie is. Mèt de vertaler kunnen de toehoorders mee de vreugde om het bereikte resultaat beleven. Het te bereiken resultaat nu van onze opdracht was niet nog eens te zeggen wat al gezegd was, maar, waar nodig of wenselijk, het ànders, nieuw, en eventueel ook beter en juister te zeggen. Laat ik, voordat ik een beeld schets van de last van het vertalen (waarin ook de lust zal meeklinken), beginnen met te trachten u deelgenoot te maken van het plezier dat we aan dat resultaat beleefd hebben – en daarvoor is het nodig u een aantal voorbeelden te geven.
In het verhaal van de ontmoeting van Jezus met een Samaritaanse vrouw lezen we aan het eind dat heel wat Samaritanen tot geloof gekomen waren “op grond van het woord van de vrouw”, die hun verteld had van de overrompelende ervaring die ze bij de put had beleefd: “Kom eens kijken: daar is iemand die wist te vertellen wat ik allemaal gedaan heb!” Ze gaan kijken, en nog veel meer Samaritanen worden gelovig, ditmaal “op grond van het woord van Jezus zelf”. Volgens alle vertalingen gaat het dan als volgt verder: “En ze zeiden tegen de vrouw: Nu geloven we niet meer op grond van wat ù verteld hebt: we hebben hem zelf gehoord. .. ” – ”Ze zeiden tegen de vrouw”: een wel erg kleurloze, vlakke weergave van het Grieks. In de nieuwe KBS-vertaling luidt het: “En nog veel meer werden er gelovig, nu op grond van zijn eigen woord, en ze zeiden het ook tegen de vrouw…”
Aan het einde van de afscheidsrede gaat het over de twee fasen van het geloofsproces: die waarin de taal van Jezus raadselachtig is (beeldspraak, volgens een aantal vertalingen) en die waarin we horen hoe Jezus zich onomwonden (of: onbewimpeld) openbaart. De leerlingen menen, nogal voorbarig, dat ze eigenlijk in de tweede fase zitten: “Zie, nu spreekt ge vrijuit (of: onomwonden) en gebruikt geen beeldspraak meer.” (16,29) De leerlingen zeggen twee keer hetzelfde met andere woorden: eerst bevestigend en daarna ontkennend. In de stijlleer noemt men dat: een tautologie. In het Nederlands. moet men van de tautologie heel doordacht gebruik maken, anders wordt de kracht van de stijl erdoor verzwakt. Wat vindt u b.v. van een zin als deze: “Hij heeft volgehouden en niet opgegeven”? In de oude talen echter komt een tautologie zo vaak voor dat daar klaarblijkelijk van een echte stijlfiguur sprake is, waardoor een bijzonder effect bereikt wordt. Ik denk dat in het Nederlands de kracht van het origineel alleen maar weer te geven is door de beide leden om te keren, door dus met de negatieve zin te beginnen, en bovendien de sterke negatie (“geen enkel beeld” – Willibrord) goed te doen uitkomen. De woorden van de leerlingen luiden dan: “Kijk, nu gebruikt u eens géén versluierende taal, nu spreekt u onomwonden.”
Heeft het zin nu ook wat uitvoeriger in te gaan op de last, de problematiek van het bijbel-vertalen? Dat dit inderdaad zin heeft, zult u al enigszins begrijpen als ik u opmerkzaam maak op twee vragen die bij heel wat bijbelgebruikers ongetwijfeld al zijn opgekomen. Ten eerste: hoe komt het dat eenzelfde tekst soms zo verschillend vertaald wordt? En vervolgens: welke vertaling is de meest juiste? Het is goed dat de bijbellezer weet dat het riskant kan zijn zich op één bepaalde vertaling te beroepen om een kwestie te beslechten. Hij dient te beseffen dat hij afhankelijk is van de vertaler die achter de tekst van zijn uitgave staat. Hjj kan meestal de waarde van de vertaling niet controleren; in het beste geval vindt hij in een noot een verantwoording van het door de vertaler ingenomen standpunt… Maar het is ook goed dat hij de oproep indachtig blijft tot mildheid bij het beoordelen van een vertaling (“Schiet niet op de pianist”).
Het probleem van het vertalen IN HET ALGEMEEN
Vertalen in het algemeen is vaak een hachelijke onderneming. Dit geldt niet alleen voor teksten in oude talen, maar ook voor teksten in een moderne taal, zeker wanneer die een boodschap bevatten, zoals de geschriften van Teilhard de Chardin of van Bonhoeffer. Om het kort te zeggen – de formule komt, geloof ik, van de vertaalkunstenaar Pé Hawinkels – : vertalen komt neer op een worstelen met de tekst en een worstelen met het Nederlands. Wat dit aan problematiek inhoudt, probeer ik in wat volgt duidelijk te maken door enkele probleempjes te vermelden en met voorbeelden te illustreren.
1. Het worstelen met de tekst veronderstelt onder meer een degelijke kennis van de oorspronkelijke taal alsook vertrouwdheid met de materie, of met het denken van de schrijver. En omdat een vertaler ook maar een beperkt mens is, moet hij minstens op het juiste moment weten te twijfelen en de weg zien te vinden waarlangs zijn twijfel kan worden opgeheven. Er zouden heel wat grappige voorbeelden gegeven kunnen worden van verkeerde vertalingen, te wijten aan een te grote zelfverzekerdheid van de vertaler.
Laat ik nu aan een of ander voorbeeld de noodzaak van de kennis van de oorspronkelijke taal illustreren. In het Grieks b.v. is de tijdsverhouding niet altijd direct duidelijk: er is geen aparte werkwoordsvorm om aan te geven dat een verleden handeling plaatsvindt vòòr een andere verleden handeling. Om het concreet te maken; een voorbeeld uit Johannes. In zijn afscheidsgebed laten de meeste vertalingen Jezus tot zijn vader zeggen: ‘De woorden die u mij gegeven hebt, heb ik aan hen ( = mijn leerlingen) doorgegeven” (17,8), terwijl de evangelist ongetwijfeld bedoelt: “De woorden die u mij gegeven had…” Slechts weinig vertalers hebben dit gemerkt. Zo zegt – maar dan heel vrij – Anne de Vries: “Ik heb ze alles geleerd wat ik van ú geleerd had.” Omgekeerd treft men wel eens een voltooid verleden tijd aan waar die niét op zijn plaats is. Zo lezen we in een of andere vertaling van Joh 5,16 dat de ‘Joden’ Jezus gingen vervolgen omdat hij dit ( = de genezing van een lamme) op een sabbat gedaan had, terwijl de Griekse werkwoordsvorm kennelijk wijst op een herhaalde handeling: Jezus wordt vervolgd omdat hij dit (= zulke dingen) deed ( = placht te doen) op sabbat.
Enige aandacht wil ik nog besteden aan een ander aspect van het worstelen met de tekst, vooral dan waar het een oude tekst betreft, die alleen door herhaaldelijk afschrijven tot ons is gekomen. De authentieke, van de schrijver zelf afkomstige tekst staat niet altijd vast. Waar de handschriften meer dan één lezing overleveren, moet een keuze gemaakt worden. In principe mag de vertaler zich verlaten op een deskundig gemaakte kritische tekstuitgave, maar dat ontslaat hem er niet van om af en toe ook zelf positie te kiezen.
Een voorbeeld: een vers uit het tafereel van de voetwassing dat de commentatoren veel hoofdbrekens heeft bezorgd. Ondanks het protest van Petrus, staat Jezus erop dat Petrus hem laat begaan: zijn verbondenheid met Jezus staat op het spel Nu vervalt Petrus in het andere uiterste: dan niet alleen zijn voeten, maar ook zijn handen en zijn hoofd. En dan komt het schijnbaar raadselachtige antwoord van Jezus: “Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen (tenzij de voeten), hij is immers helemaal rein.” (13,10; Willibrordvertaling). Het tussenzinnetje tenzij de voeten wordt veelal als storend ervaren maar, uit respect voor een gezagvolle traditie, durven niet alle vertalers het weglaten; wel zetten de meesten het tussen haakjes. Een van de leden van onze vertaalcommissie bracht echter goede redenen naar voren om dit tussenzinnetje ten volle serieus te nemen, als wezenlijk behorend tot de authentieke tekst. Er is dan wel gezocht naar een vertaling die deze – voor velen zo merkwaardige – lezing acceptabel en begrijpelijk kan maken. Vermoedelijk met een beroep op een bestaand gezegde, zegt Jezus nogmaals dat hij erop staat Petrus’ voeten te wassen: “Wie in bad is geweest, is helemaal gezuiverd; buiten de voeten hoeft hij niets meer te wassen.” (Die lopen namelijk het meest gevaar weer gauw vuil te worden.) De handen en het hoofd: dat is dus overbodig – maar niet de voeten Rondom dit voeten wassen en de diepe betekenis ervan draait immers het hele tafereel.
2. Vertalen is ook: worstelen met het Nederlands. Deze formulering veronderstelt dat al een bepaalde positie is gekozen, waar niet iedereen het mee eens zal zijn, namelijk dat een vertaling niet letterlijk mag zijn, wil ze een zo nauwkeurig mogelijk beeld geven van wat de schrijver heeft willen zeggen. Paradoxaal uitgedrukt: er is een vorm van trouw aan de tekst, die in feite verraad is aan de tekst. Echte trouw aan de tekst houdt in principe in dat de vertaler interpreteert. Interpreteren heeft b.v. onze vertaalcommissie gedaan in haar weergave van Joh 8,21, waar Jezus tot zijn tegenstanders zegt: “Ik ga heen en gij zult mij zoeken, maar in uw zonden zult ge sterven.” Aldus de letterlijke weergave van de Willibordvertaling. Men kan zich afvragen wat dat in uw zonden sterven” bij de meeste lezers oproept. Hier volgt ònze interpretatie: “… in uw zondigheid gaat u uw dood tegemoet.” Als we nog méér hadden geïnterpreteerd – maar dan zouden we buiten ons boekje gegaan zijn – hadden we gezegd: “in uw zondigbeid sluit u zich uit van het heil.” Tegenstanders van ons standpunt zullen zeggen dàt we al buiten ons boekje gegaan zijn. Interpreteren moet volgens hen gebeuren in aantekeningen of in een commentaar. Wat u doet, zullen ze zeggen, is niet meer vertalen, maar parafraseren. Noemt u het zo maar, als u wilt, antwoord ik, maar dan zal vertalen tot op zekere hoogte neerkomen op ‘parafraseren’.
Het vertalen van DE BIJBEL
Dit brengt extra moeilijkheden mee. De bijbel wilde een boodschap brengen, maar die was bestemd voor een publiek dat in tijd en ruimte heel ver van ons verwijderd is – een publiek met andere behoeften dan de onze, met een andere cultuur en denkwereld. De toen tot stand gekomen tekst blijft zijn eigen eisen stellen: kun je die vreemde, bijbelse wereld, die zich in die bepaalde taal en stijl weerspiegelt, loslaten en zò overzetten dat de hedendaagse lezer er zich direct thuis in voelt? Anderzijds stelt de hedendaagse lezer ook zijn eisen: hij verwacht levend Nederlands; hij denkt niet op de de eerste plaats aan de trouw die we verschuldigd zijn aan die bijbelse denkwereld, maar aan de trouw die we verschuldigd zijn aan de eigen taal, en wel een eigentijdse taal. Laat ik dit probleem met enkele voorbeelden illustreren.
Wat doen we met de aanduiding van maten, munten en dateringen? De kruiken van Kana konden zoveel metreten water bevatten. Betanië lag op zoveel stadiën van Jeruzalem… Ik moet denken aan het misverstand dat het slotzinnetje van het tafereel van het eerste contact van die twee leerlingen met Jezus, indertijd veroorzaakte bij een pater, en niet de eerste de beste, die op dit tafereel een meditatief commentaar schreef. – “Het was ongeveer het tiende uur”, zegt Johannes – wat onze commentator inspireerde tot de dat de evangelist zich jaren later nog de ochtendwind herinnerde die langs de Jordaan woei! Zou het niet beter zijn, is dan de conclusie, dat tiende uur te vervangen door “vier uur in de middag” (G.N.A.d.V.)? Deze vraag was echter vooraf door de KBS voor ons beantwoord: “soort technische termen of uitdrukkingen moeten niet vertaald worden, wel verklaard worden.”
Een andere beslissing waarvan we als vertalers ontslagen werden, was dat de voor Jezus zo typische formule “Voorwaar, ik zeg u” in levend Nederlands zou worden overgezet: “Ik verzeker u/je” (Een overigens aanvechtbare belissing: ook in de grondtekst hebben we hier met een vreemdsoortig, semitisch Grieks te maken!) De Johannes-vertalers zaten dan wel met de vraag hoe maken wij duidelijk dat bij Johannes deze formule versterkt wordt, door het verdubbelen namelijk van het voorwaar? Mettertijd diende er zich een oplossing aan. Bij Johannes leidt Jezus nu zijn plechtige uitspraken in met: “Waarachtig, ik verzeker jullie.”
Dat waren dan enkele losse voorbeelden van de spanning tussen de oorspronkelijk tekst met heel zijn eigen, bijbelse Grieks-Aziatische karakter en dat wat de hedendaagse lezer zou kunnen en mogen verwachten. Tevens waren het enkele concrete voorbeelden van de telkens gekozen oplossing. Maar als we het probleem in zijn algemeenheid bekijken, is het wel iets ingewikkelder dan tot nog toe gebleken is. Dit zou niet het geval zijn als de vertaler vooraf een duidelijke keuze zou maken – en beslissen welk doel hij met zijn vertaling nastreeft; met andere woorden: voor welke doelgroep zijn vertaling bestemd is. Maar is het in de praktijk doenlijk om dat zo duidelijk vast te leggen? De vertaler zal tòch – onbewust of bewust – bezwijken voor de bekoring om meer dan één doel na te streven en op meer dan één doelgroep te mikken. Ik som even de verschillende categoriën op die met de vertaling te maken kunnen krijgen, waarbij ik niet eens spreek over katholieken en protestanten.
– Er zijn lezers en er zijn luisteraars. Een tekst die moet worden voorgelezen en beluisterd, moet aan andere eisen voldoen dan een tekst die men onder ogen krijgt.
– Er zijn lezers voor wie de vertaling een allereerste kennismaking met de bijbel is,en lezers die met de bijbel al vrij vertrouwd zijn.
– Onder de lezers die met de bijbel vertrouwd zijn, zijn er voor wie de bijbeltekst een vast-sacraal karakter heeft gekregen en die dit in de vertaling ook willen terugvinden, maar daarnaast zijn er ook die graag de aangename verrassing beleven de zo bekende teksten eens nieuw en fris te horen.
– Tegenover deze laatste lezers, die van een vrij vlotte taal en stijl houden, staan de meer geschoolde bijbelkenners die, onbewust wellicht, op zoek zijn naar de slakjes waar ze zout op kunnen leggen, en voor wie je – desnoods ten koste van het Nederlands – niet nauwkeurig genoeg kunt zijn.
– En tenslotte hadden wij, vertalers van Johannes, ook nog rekening te houden met twee andere groepen: Vlamingen en Nederlanders. Het was zaak een standaard-Nederlands te gebruiken dat voor Vlaamse oren niet te vreemd zou klinken. Erg vreemd klinkend voor Vlaamse oren is b.v. De zin uit de Willibrordvertaling: “Jezus voegde hem toe: zwijg stil…”(Mc 1,25) Om die reden zou ik ook de voorkeur geven aan de term doopsel boven doop.
Zoals gezegd zal een vertaler – onbewust vaak – rekening proberen te houden met nogal wat verschillende categorieën en factoren – ook al kan hij onmogelijk iedereen tevredenstellen. Zelfs waar men zijn doelgroep duidelijk afbakent, is dit niet mogelijk: men denke maar aan de uiteenlopende reacties op de Groot Nieuws Bijbel. Daarom zal iemand die zich serieus met de bijbelse boodschap wil bezighouden, meer dan één vertaling moeten gebruiken: één die vormelijk getrouw is (en waarbij hij de stroeve taal op de koop toe moet nemen), en daarnaast één of zelfs twee waarin gestreefd is, niet naar een vormelijke, maar naar een ‘dynamische overeenkomst’: de vertaler heeft geprobeerd de gedachte zo precies mogelijk weer te geven, maar met de nodige afwijkingen van de vorm waarin die gedachte is gegoten. Dit is een eerste conclusie van ons tweede deel.
Een tweede conclusie is de volgende paradoxale stelling, In het belang van de lezer mag de bijbelvertaling niet te traditioneel zijn, maar evenmin te vlot en te eigentijds. Ik denk daarbij niet aan buitenstaanders, die de bijbel nog niet of nauwelijks kennen: voor een eerste kennismaking bestaan er aangepaste bijbels. Ik denk aan lezers voor wie de bijbel niét vreemd is. Er is veel kans dat de vaak gehoorde, geijkte bijbeltaal hun niets meer zegt: ze kennen haar al lang, of ze dènken dat ze haar wel kennen. Van de andere kant mag de vertaling ook niet té vlot leesbaar zijn. Wellicht zal de lezer getroffen worden door de levendigheid ervan, en de indruk krijgen dat hij de bewuste passage eindelijk begrepen heeft. Maar als men het de lezer erg gemakkelijk wil maken, wordt de toegang tot de tekst evenzeer bemoeilijkt als vergemakkelijkt. Voor één keer, juist waar het de bijbel betreft, zou men kunnen stellen dat, ter wille van de duidelijkheid en het begrip er een zekere onduidelijkheid bewaard moet blijven (niet: geschapen moet worden). Waar het juiste midden gevonden wordt, kan de vertaling een uitnodiging zijn om dieper in de tekst door te dringen. Als àlles gladgestreken is, dreigt de lezer de vertaling te verabsoluteren; waar àlles geinterpreteerd is, en op één bepaalde, al te direct aansprekende betekenis is vastgelegd, dreigt de diepere dimensie van de tekst voor de lezer afgesloten te worden.
Dit brengt mee – en zeker Johannes ontsnapt daar niet aan – dat een bijbelvertaling vaak iets tweeslachtigs zal hebben. Ze is het resultaat van een compromis, niet alleen tussen de verschillende leden van de vertaalcommissie, maar ook tussen de twee soorten taal en stijl Soms zal de vertaling dichter bij het origineel staan, en wat stijver en voornamer aandoen, en dan weer levendiger en gemeenzamer klinken. Zich daarin schikken behoort ook tot de ‘last’ van het bijbelvertalen.
Vertaalproblemen eigen aan het evangelie van JOHANNES
In het algemeen gesproken moet je bij Johannes werkelijk op àlles letten, wil je de tekst ten volle tot zijn recht laten komen. Zo is het onze vertaalcommissie pas te elfder ure opgevallen dat de evangelist aan het begin en het einde van het verhaal over de Samaritaanse vrouw een zelfde, vrij zeldzaam werkwoord gebruikt. In het begin van het verhaal staat er dat Jezus (zoals men gewoonlijk vertaalt) vermoeid bij de put gaat zitten. Tegen het einde van het verhaal, waar hij met de leerlingen spreekt over “de velden rijp staan voor de oogst”, zegt hij: “Ik heb jullie uitgezonden om een oogst binnen te halen waarvoor jullie niet hebben gezwoegd.” (WV). Maar in de grondtekst hebben we voor ‘vermoeid zijn’ en ‘gezwoegd hebben’ hetzelfde woord, en heel waarschijnlijk is dit niet toevallig. Daarom hebben we geprobeerd ook in het Nederlands een zelfde, ietwat opvallend woord te gebruiken. In onze vertaling gaat Jezus afgemat bij de bron zitten, en tegen zijn leerlingen zegt hij: “Ik heb jullie gezonden om een oogst binnen te halen waarvoor je je niet hebt afgemat: ànderen hebben zich afgemat (onder meer klaarblijkelijk Jezus zelf) en jullie plukken de vrucht.” Dat is één voorbeeld van details die een vertaler gemakkelijk ontgaan (ook al heeft hij zich al uren met de tekst ‘afgemat’), maar die aandachtige lezers die ook de grondtekst kunnen raadplegen, niet graag zullen missen.
Verdere moeilijkheden laten zich in drie categorieën onderbrengen. Om te beginnen de vierde evangelist heeft een heel eigen koloriet, dat alleen weer te geven is door vrij dicht bij zijn tekst te blijven; hoe moet men dit verzoenen met een aansprekende, frisse vertaling? Johannes heeft vervolgens een theologisch geladen taal: overzetting ervan in modern Nederlands kan niet omzichtig genoeg gebeuren. Tenslotte heeft Johannes vaak uitdrukkingen met een dubbele betekenis, waarvan er bij het vertalen bijna onvermijdelijk één verloren gaat. Enkele voorbeelden zullen elk van deze drie punten illustreren.
1. Wat het eigen koloriet van Johannes betreft: het is bekend dat hij iets eentonigs heeft. De theologische inhoud is niet erg gevarieerd: Johannes ontwikkelt op verschillende wijzen, maar ook vaak op dezelfde wijze, één centrale theologische visie. Zijn taal en stijl zijn uiterst sober, en ook het meditatief-beschouwelijke geeft daaraan iets eentonigs. Wat niet betekent dat je niet van die schrijftrant kunt gaan houden, evenals je ook van de zee kunt houden, en er niet bij uitgedroomd raakt, ook al levert ze vaak dezelfde aanblik van steeds weer aanrollende golven op. Gaat men van Johannes eenmaal houden, dan heeft men met zijn eentonigheid geen moeite meer.
Een voorbeeld: “God heeft zijn zoon niet in de wereld gezonden opdat hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door hem behouden worde.” (3,17; NBG). Moderne lezers vinden dit drie keer gebruikte ‘wereld’ ietwat storend. Het is dan ook begrijpelijk dat een of andere moderne vertaler heeft gemeend de lezer die herhaling te moeten besparen. Ik citeer: “God heeft zijn zoon niet naar de wereld gezonden om haar te veroordelen, maar om haar te redden door hem.” (Kok). Of nog kernachteriger: “God zond zijn zoon niet als rechter naar de wereld, maar als redder.” (Licht, NBG). De meeste vertalingen gaan niet zo ver; zelfs de Groot Nieuws Bijbel geeft de grondtekst letterlijk weer.
2. Een andere mogelijkheid vormt de theologische geladenheid van veel johanneïsche begrippen. Neem nu het woord volgen. Vroeger werd daar, ook in de Willibrord-vertaling, nogal vrij mee omgesprongen. Zo horen we daar, in Joh 1, dat twee leerlingen Jezus niet volgen maar achternagaan (1,37). Aan het einde van het evangelie zegt Jezus tegen Petrus, nadat hij hem met het herderschap heeft belast en zijn marteldood voorzegd heeft; “Volg mij” (21,19). Het gaat hier duidelijk over ‘volgen’ in de specifieke betekenis van: volgeling zijn, de weg bewandelen die Jezus gegaan is. Maar dan zouden we het vervolg, in een anekdotische stijl althans, als volgt willen lezen: “Petrus keek om, en zag dat de leerling van wie Jezus hield, achterop kwam.” In het Grieks staat er: volgde. Je kunt dit ‘volgen’ in de vertaling niet straffeloos door een ander woord vervangen. Een jammerlijke vrijheid veroorlooft zich de Willibrord-vertaling in Marcus 10,52, het slot van het verhaal over de genezing van de blinde Bartimeüs: “Terstond kon hij zien en hij sloot zich bij Hem aan op zijn tocht.” Terecht is dit in de nieuwe KBS-vertaling geworden: “En meteen kon hij weer zien, en hij volgde hem op zijn weg.” De opmerking dat de man niet langer blind aan de kant van de weg zit, maar nu, met Jezus mee, naar Jeruzalem optrekt, heeft een diepere, symbolische betekenis. Hier wordt het wezen van het christen-zijn uitgebeeld: uit je verblindheid bevrijd worden om Jezus te volgen op de weg die hij gaat als de Dienaar. Een ‘vlotte’, levendige vertaling kan de weg naar het begrip van deze diepere betekenis alleen maar blokkeren.
Uit de voorbeelden die nog te geven zijn, licht ik er nog één. Niet overal waar de evangelist over vinden spreekt, is het even duidelijk of het over een toevallig aantreffen gaat, dau wel over een vinden nadat men gezocht heeft. Aanvankelijk hebben we dit, zoals ook in de andere vertalingen gebeurt, in het midden gelaten: Jezus ontmoet later weer de lamme die hij Jeruzalem in de badinrichting heeft genezen (5,14); en zo ontmoet hij ook de genezen blindgeborene, die hij naar de Siloam-vijver had gestuurd (9,35). Maar dat bevredigde mij tenslotte niet. Er was veel voor te zeggen dat Jezus in beide gevallen de mau niét toevallig aantrof, maar opgezocht had; van de blinde, die uit de synagoge gegooid was, zou men zelfs kunnen zeggen dat Jezus hem opving. Maar het ideaal was een zelfde woord te vinden voor beide gevallen, dat bovendien voor de minder overtuigde medevertalers aanvaardbaar was. En zo komt het dat in de nieuwe KBS-vertaling Jezus in beide gevallen de genezene terugvindt.
Tenslotte zijn er de ‘dubbele bodems’. Hiermee bedoel ik niet: de symbolische taal die geen vertaalproblemen oplevert, b.v. de opmerking waarmee de evangelist het weggaan van Judas uit de avondmaalszaal besluit: “Het was nacht” (13,30). Tot die symbolische taal behoort b.v. ook het gebruik van door vanwaar ingeleide zinnen, waardoor Johannes verwijst naar het geheim van de herkomst, hetzij van de gaven die Jezus te bieden heeft (wijn, levend water… ), hetzij van Jezus zelf. Aan deze zinnen beleeft de vertaler last noch lust, behalve op één plaats: in de vraag van Jezus aan Filippus waar het brood vandaan moet komen om zoveel mensen te eten te geven (6,5). In het Grieks wordt het vanwaar gecombineerd met het werkwoord kopen, wat in het Nederlands niet kan. De vertalers laten de verwijzing naar de herkomst van het brood dan ook weg: “Waar zullen we brood kopen … ?” Aldus de meeste vertalingen. De Willibrord-vertaling lost het anders op: “Hoe moeten wij brood kopen … ?”. Kenners van Johannes zullen dit betreuren, en daarom heeft onze vertaalcommissie er iets op willen vinden. Het begrip kopen is naar een volgende zin, naar het antwoord van Filippus, overgeheveld, zodat de vraag aau Jezus kan luiden: “Waar zullen we brood vandaan halen. .. ?”
Een echte dubbele bodem hebben we wèl waar iets gezegd wordt dat een diepere betekenis heeft dan de spreker vermoedt, maar daar heeft de vertaler geen moeite mee. Zo b.v. de opmerking waarmee Tomas zich in het onvermijdelijke schikt, wanneer Jezus toch weer naar Judea wil, hoewel men hem daar naar het leven staat: “Laten wij dan ook maar gaan,” zegt Tomas, “dan kunnen we samen met hem sterven” (11,16). Onbewust verwoordt hij aldus de ingesteldbeid van de ware volgeling van Jezus. Maar dat soort dubbele bodems brengt geen last mee voor de vertaler, hoogstens voor de samensteller van de noten.
Het probleem begint daar waar we te maken hebben met een dubbele betekenis waarvan er bij het vertalen één moet worden opgeofferd. Een bekend voorbeeld: de aanspreektitel (mijn)heer. Ofwel, het is een aanspreektitel uit het gewone leven; ofwel, de titel heeft een verheven betekenis, en duidt de goddelijke waardigheid van de aangesprokene aan, en dan schrijven we Heer, met een hoofdletter. Op één plaats hebben we duidelijk met het eerste geval te maken; waar ‘Grieken’ zich tot Filippus wenden om met Jezus in contact te komen (12,21). Moderne vertalingen laten hen tegen Filippus meneer zeggen. Op zichzelf terecht, maar in een bijbelvertaling zoals wij die nastreefden, leek ons dit uit de toon te vallen. Heer, zoals we in de vroegere vertalingen, ook nog in de Willibrord-vertaling lezen, vindt in ons huidige taalgebruik geen enkel steunpnnt meer. Onze oplossing: de aanspreektitel gewoon weglaten. Maar wat gedaan wanneer b.v. Maria Magdalena tegen degene die ze voor de tuinman aanziet, volgens de vertalingen, zegt: “Heer, hebt u hem soms weggenomen … ?” (20,15). Om de reeds aangegeven reden kwam meneer volgens ons niet in aanmerking. De titel gewoon weglaten leek ons een verarming; onbewust spreekt Magdalena die ‘meneer’ aan als wat hij werkelijk is: de Heer. (Zoals tronweru; héél haar vraag, zonder dat ze het beseft, volstrekt niet onzinnig is: had Jezus zelf niet gezegd dat hij zou heengaan zonder dat men hem nog zou vinden, of ook dat hij de macht had zowel om zijn leven te geven als om het terug te nemen?) Het is dus Heer geworden – ten koste van de andere, gewone betekenis.
Een enkele keer is het probleem oplosbaar, zoals in de beroemde zin: “De wind waait waar hij wil” (3,8), veelal aangehaald als ‘”de Geest waait waar hij wil”; het Griekse woord betekent inderdaad ook: geest. De dubbele betekenis kan weergegeven worden door b.v. als volgt te vertalen: “De Geest is als de wind: hij waait waar hij wil.” En die hij kan op allebei betrekking hebben.
Een moeilijkheid van een andere aard zit in de tekst die we zo goed kennen in de geijkte vorm: “Het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (1,14). In deze verta1ing zit mijns inziens een inconsequentie. In het Grieks hebben beide zinnetjes dezelfde werkwoordsvorm; er is dus reden om in beide gevallen een zelfde handelingsaspeet uitgedrukt te zien, namelijk de overgang van één toestand naar een andere. In het Nederlands wordt dat dan: “Het woord is vlees geworden en is onder ons komen wonen.” Maar diezelfde werdwoordsvorm kan ook nog iets anders uitdrukken dan het intreden van een toestand, namelijk een toestand waarin het onderwerp van het werkwoord ooit verkeerd hééft. Men zou dus ook kunnen vertalen: “Het Woord is vlees geweest en heeft onder ons gewoond. “Naar mijn oordeel was de evangelist zich van de twee mogelijke betekenissen bewust, en heeft hij ook bedoeld dat men ze allebei erin zou horen. Dat het Woord onder ons gewoond hééft, dat zijn wonen onder ons dus, in zekere zin althans, tot het verleden behoort, dat nemen we al lang aan. Maar dan mogen we ook aannemen dat, volgens Johannes, de aanwezigheid van Gods glorie in het vlees van Jezus – d.i. In zijn zo kwetsbare, tot de uiterste liefde en dienstbaarheid gaande menselijkheid – sinds de terugkeer van Jezus naar de Vader tot het verleden behoort. In de vertaling is die dubbele betekenis (is vlees geworden en: geweest – is komen wonen en: heeft gewoond) natuurlijk niet weer te geven. We moeten kiezen voor één van beide betekenissen, en de andere vermelden in een voetnoot.
En misschien vinden we, in die richting doordenkend, ook een oplossing voor het tot nog toe onopgeloste probleem in Joh 1,5. Heel wat vertalingen geven de voorkeur aan: “Het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan.” Maar iedereen moet toegeven dat men evengoed zou kunnen vertalen: “De duisternis heeft het niet kunnen doven”, en zo doet b.v. De Groot Nieuws Bijbel. Ik zou niet willen onderschrijven wat een kenner van Johannes eens beweerde: Johannes is hier gewoonweg slordig geweest en heeft een woord gebruikt waar je twee totaal verschillende kanten mee uit kant. Twee verschillende betekenissen hoeven elkaar niet uit te sluiten, behalve warmeer ze elkaar tegenspreken. Het lijkt me denkbaar dat de evangelist zich van de dubbelzinnigheid van zijn tekst bewust was. Welke redenen voor elk van beide interpretaties pleiten, en welk woord we gevonden hebben om de dubbelzinnigheid ook in het Nederlands weer te geven, daarvoor zou ik u willen verwijzen naar onze vertaling, met de erbij horende noot.
Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.