Hebreeuwse vertelkunst en bijbelvertalen

Door Paul Kevers in VBS-Informatie Juni 2005

Sommige bijbelverhalen zijn echte juweeltjes. De verteller slaagt erin met weinig middelen verrassende resultaten te bereiken. Door middel van woordkeuze, herhalingen en woordvolgorde wordt de psychologie van de personages belicht, dramatiek gecreëerd, spanning opgebouwd. Geven de vertalingen die vertelkunst goed weer? En slaagt De Nieuwe Bijbelvertaling, die uitdrukkelijk ‘brontekstgetrouw en doeltaalgericht’ wil zijn, daar beter in dan haar voorgangers? Dat willen we toetsen aan de hand van een paar voorbeelden.

Het offer van Abraham

In de negentien verzen van Genesis 22 wordt met sobere middelen een uiterst dramatisch verhaal verteld. Het bevel van God aan Abraham is schokkend en roept bij de lezer gevoelens van weerzin en opstandigheid op, maar de verteller neemt de angel weg met de openingszin, waarin de lezer méér informatie krijgt dan Abraham zelf: ‘Enige tijd later stelde God Abraham op de proef (v. la). Het eigenlijke verhaal begint met het bevel van God aan Abraham (v. lb-2), waarna Abraham onmiddellijk begint met de uitvoering ervan. In tegenstelling tot vorige verhalen in de Abrahamcyclus (zie bv. Gn 15 en 18) is Abraham zeer zwijgzaam; de lezer wordt niet ingelicht over wat er in Abraham omgaat. Maar de verteller bereikt wel bepaalde effecten door zijn verhaaltechniek, bijvoorbeeld de woordvolgorde in vers 2a: Neem toch je zoon, je enige, die je liefhebt, Isaak’. Deze vreemde volgorde heeft joodse commentatoren geïnspireerd tot aanvulling met een ingebeeld gesprek tussen Abraham en God:

God: ‘Abraham, neem je zoon’.
Abraham: ‘Welke? Ik heb twee zonen’.
God: ‘Je enige zoon’.
Abraham: ‘Maar ze zijn allebei de enige zoon van hun moeder’.
God: ‘Die je liefhebt’.
Abraham: ‘Maar ik heb ze allebei lief!’
God: ‘Isaak!’.

De woordvolgorde in het begn van vers 2 is ook in het Hebreeuws vreemd. Ze is een zogeheten ’tekstkenmerk’ en geen ’taalkenmerk’. Met ’taalkenmerk’ bedoelt men een zinswending, uitdrukking of woordvolgorde die behoort tot het typische taaleigen van de brontaal en die men dus in een ‘doeltaalgerichte’ vertaling niet letterlijk vertaalt. Een ’tekstkenmerk’ daarentegen is typisch voor een welbepaalde tekst en moet dus in een kontekstgetrouwe’ vertaling wel vertaald worden. De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) doet dat in dit geval voorbeeldig: ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem…’. Dat is merkelijk beter dan de Willibrordvertaling 1995 (WV), die ‘Isaak’ voorop plaatst en daardoor het psychologische effect van de woordvolgorde in het Hebreeuwse origineel tenietdoet: ‘Ga met Isaak, uw zoon, uw enigr, die u liefhebt…’.

Taalkenmerk of tekstkenmerk?

In het begin van het verhaal roept God Abraham bij name en Abraham antwoordt met de Hebreeuwse uitdrukking hinneni, letterlijk ‘zie mij’ of ‘hier ben ik’. Dat is in het Hebreeuws de gewone manier om te antwoorden als je bij name geroepen wordt; het is een taalkenmerk. In het Nederlands zeggen wij in zo’n geval iets anders: ‘Ja!’ of Wat is er?’ of – zoals de NBV in vers 1 vertaalt – ‘Ik luister’. Dat is een goede, doeltaalgerichte vertaling van hinneni. Maar nu is er met dat hinneni in Genesis 22 iets speciaals aan de hand. Het wordt drie keer herhaald. Abraham wordt in dit verhaal drie keer aangesproken. De eerste keer door God: ‘Abraham!’ (v. 1). De tweede keer door zijn zoon: Vader!’ (v. 7). De derde keer door een engel van de HEER: ‘Abraham, Abraham!’ (v. 11). Abraham antwoordt drie keer met hinneni (de tweede keer voegt hij daaraan toe ‘mijn zoon’, v. 7). Abraham is telkens even luisterbereid, of hij nu door God, door diens engel of door zijn zoon wordt aangesproken. Het driemaal herhaalde hinneni behoort tot de ‘vertelkunst’ van het verhaal, het speelt een structurerende rol, net als de twee andere termen die drie keer opvallend herhaald worden: jachied (‘enige’) in de verzen 2,12 en 16, en jachdaw (‘samen’) in de verzen 6, 8 en 19. Dit moet dus in de vertaling zichtbaar blijven en ditmaal verdient de WV (driemaal ‘Hier ben ik’) meer punten dan de NBV (‘Ik luister’ in de v. 1 en 11; ‘Wat wil je me zeggen, mijn jongen?’ in v. 7). Ik vermoed dat de NBV-vertalers hier een ander vertaalcriterium hebben laten gelden, dat van het ’taalregister’: tegenover God of zijn engel sla je een plechtiger toon aan dan tegenover je eigen kind. Maar de impact van het driemaal herhaalde hinneni gaat zodoende wel verloren.

Een ander Hebreeuws taalkenmerk dat we in Genesis 22 ontmoeten is het ‘inchoatieve werkwoord’. In het Hebreeuws is het heel gewoon dat een handeling met een afzonderlijk werkwoord ‘in gang wordt gezet’: ‘hij stond op en ging…’; ‘zij opende de mond en sprak…’; ‘ik sloeg mijn ogen op en zag…’; enz. Als men dit telkens letterlijk vertaalt, krijgt men in het Nederlands een onnatuurlijke, overladen tekst. In ons verhaal staat twee keer dat Abraham ‘zijn ogen opsloeg en zag’: in vers 4 ziet hij op de derde dag in de verte de plaats liggen waarover God hem gesproken had, en in vers 13 ziet hij in de struiken een ram, die hij in de plaats van zijn zoon offert. De oude Statenvertaling vertaalt twee keer identiek: ‘Abraham hief zijn ogen op en zag’. Maar zowel WV als NBV vertalen de twee teksten zeer verschillend: ‘Abraham zag’ en ‘Abraham keek om zich heen en zag’ (WV); ‘Abraham zag’ en Toen Abraham opkeek, zag hij’ (NBV). Thematisch is ‘zien’ / ‘voorzien’ een belangrijk motief in Genesis 22. ‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien’ (v. 8 NBV); ‘Abraham noemde die plaats: de HEER ziet’ (v. 14 m. Dat pleit ervoor om de twee passages waar uitdrukkelijk vermeld wordt dat Abraham ‘ziet’, ook in de vertaling enigszins te accentueren en in ieder geval op dezelfde manier te vertalen.

Ten slotte een woord over het ‘gaan’ van Abraham. ‘Ga naar het land Moria’, zegt God tegen Abraham (v. 2). In het Hebreeuws staat hier een zeer specifieke vorm van de imperatief: lech-lecha, letterlijk ‘ga voor jezelf. In de Hebreeuwse grammatica noemt men dit lecha een ‘ethische datief: de gebiedende wijs krijgt daardoor nadruk en wordt op een bijzondere manier betrokken op de aangesproken persoon. Nu komt de uitdrukking lech-lecha in heel de bijbel slechts twee keer voor: in Genesis 12,l en 22,2. Dit zijn twee sleutelteksten in de Abrahamcyclus: Abraham wordt opgeroepen zijn verleden te verlaten (Gn 12) en ook zijn toekomst in Gods hand te leggen (Gn 22); de formule lech-lecha in de twee teksten vormt een kruisverwijzing die het verband tussen de beide passages onderstreept. Zo’n signaal zou zonder veel moeite in de vertaling gehandhaafd kunnen blijven (bv. ‘Ga heen’, Statenvertaiing; of ‘Ga, jij’, vertaling H. Jagersma), maar jammer genoeg is dat noch in de WV, noch in de NBV het geval.

Hef sleutelwoord ‘gezicht’ in de Jakobcyclus

‘Ik heb God gezien van gezicht tot gezicht’, besluit Jakob na zijn bevreemdende ervaring in de nacht bij de Jabbok-rivier (Gn 32,31). Bij nader toezien blijkt ‘het gezicht (van de ander) zien’ een belangrijk motief te zijn in het laatste deel van de Jakobcyclus. Na zijn jarenlange verblijf bij Laban wil Jakob met zijn gezin terug naar huis keren. Maar zijn conflict met zijn tweelingbroer Esau blijft een huizenhoog obstakel. Wil Esau hem nog steeds doden? Hoe zal hij Esau onder ogen durven komen? Jakob overweegt verschillende strategieën. Een daarvan is het vooruitsmeren van geschenken om Esau daarmee gunstig te stemmen. Letterlijk luidt de tekst als volgt: ‘… want hij zei (bij zichzelf): “Laat ik bedekken zijn gezicht met het geschenk dat gaat voor mijn gezicht uit. Daarna zal ik zien zijn gezicht, misschien verheft hij mijn gezicht“. Zo trok het geschenk voorbij aan zijn gezicht’ (Gn 32,21-22, vertaling J. Fokkelman, cursivering van mij). Vijf keer komt het woord ‘gezicht’ (pen in het Hebreeuws) in deze tekst voor. Om de tekst te begrijpen moeten we weten dat ‘iemands gezicht bedekken’ in het Hebreeuws beeldspraak is voor ‘verzoenen’, en ‘iemands gezicht verheffen’ beeldspraak voor ‘vergeving schenken’.

Jakob beseft dus goed dat hij Esau onder ogen zal moeten komen: hij moet ‘zijn gezicht zien’ om daarop af te lezen of zijn broer hem vergeving schenkt. Maar hij schrikt terug voor de confrontatie. In de nacht vecht hij bij de Jabbok-rivier met een vreemde man, die hem bij dageraad zegent. Jakob geeft aan die ervaring een religieuze duiding: hij noemt de plaats Peniël, ‘gezicht van God’ (Gn 32,23-33). ’s Anderendaags ontmoet hij dan eindelijk Esau; de twee broers vallen in elkaars armen en de verzoening vindt plaats (Gn 33,l-4). Jakob legt het verband met zijn ervaring bij de Jabbok: in het vergevensgezinde gelaat van zijn broer herkent hij het gelaat van God zelf; het is voor hem een ‘goddelijke’ ervaring en opnieuw speelt het woord ‘gezicht’ daarbij een sleutelrol (Gn 33,lO).

In welke mate vinden we dit alles terug in de vertalingen? We zetten de teksten hieronder in drie kolommen naast elkaar: de letterlijke vertaling van Fokkelman, de Willibrordvertaüng 1995 en de Nieuwe Bijbelvertaling. Het woord ‘gezicht’ en de equivalenten daarvan staan cursief gedrukt.

Fokkelman WB NBV
Genesis 32,21c-22a
… want hij zei (bij zichzelf): ‘Laat ik bedekken zijn gezicht met het geschenk dat gaat voor mijn gezicht uit. Daarna zal ik zien zijn gezicht, misschien verheft hij mijn gezicht‘. Zo trok het geschenk voorbij aan zijn gezicht. Want hij dacht: ‘Ik zal hem gunstig stemmen door geschenken te sturen; als ik hem daarna onder ogen kom, zal hij mij misschien vriendelijk ontvangen’. Zo gingen de geschenken vooruit. Hij dacht namelijk: ‘Ik zal proberen Esau mild te stemmen met het geschenk dat ik vooruitstuur; pas daarna durf ik hem zelf onder ogen te komen, misschien is hij dan bereid mij welwillend te ontvangen’. Zo ging het geschenk voor hem uit.
Genesis 32,31
Jakob noemde die plaats Pniël (Gezicht van God), ‘want ik heb God gezien van gezicht tot gezicht en mijn leven is gered’. Jakob noemde die plaats Peniël; Want’, zo zei hij, ‘ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en ik ben toch in leven gebleven’. Jakob noemde die plaats Peniël, ‘want’, zei hij, ‘ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven’.
Genesis 33,10
‘Als ik echt genade heb gevonden in jouw ogen, wil je dan mijn geschenk aannemen uit mijn handen, omdat ik jouw gezicht heb aangezien zoals ik het gezicht van God heb aangezien en jij mij welgezind blijkt.’ ‘Als je mij werkelijk goed gezind bent, neem dan dit geschenk van mij aan. Ik heb tegen jou opgezien, zoals men tegen God opziet, maar je hebt mij welwillend ontvangen. Nee’, zei Jakob, ‘als je mij goedgezind bent, neem dat geschenk dan alsjeblieft van mij aan, want oog in oog staan met jou is niets anders dan oog in oog met God, en toch ontvang je mij welwillend.’

Het sleutelwoord ‘gezicht’ is in WV en NBV bijna helemaal verdwenen. In de eerste tekst is dat niet verwonderlijk; een doeltaalgerichte vertaling moet de uitdrukkingen ‘het gezicht bedekken’ en ‘het gezicht verheffen’ uit het Hebreeuwse taaleigen wel omzetten in verstaanbaar Nederlands. Maar in de WV gaat het verband tussen de drie teksten daardoor wel verloren. In de derde tekst slaat de WV de bal helemaal mis door de uitdrukking ‘het gezicht zien’ daar louter negatief te vertalen als ‘opzien tegen’. Het verband tussen de tweede en de derde tekst, die in het Hebreeuws op dezelfde manier zijn opgebouwd, gaat zodoende totaal de mist in. De NBV heeft een veel betere oplossing gevonden: ‘onder ogen komen’ in de eerste tekst en ‘oog in oog staan’ in de tweede en de derde. Daardoor blijft het verband tussen de drie teksten en het strikte parallellisme tussen de tweede en de derde mooi bewaard. Wellicht hebben de vertalers inspiratie gevonden in de titel van het boek van Jan Fokkelman, Oog in oog met Jakob.

‘Koning’ of ‘voorganger’?

In de verhalen over het ontstaan van het koningschap in Israël worden twee verschillende termen gebruikt om de koning aan te duiden, en dat blijkt heel betekenisvol te zijn. Aan de ene kant melek, het gewone woord voor ‘koning’, met de connotaties van ‘bezitter’, ‘machthebber’, ‘baas’. Aan de andere kant nagid, gewoonlijk vertaald als ‘leider’. Dit woord is afgeleid van de werkwoordstam ngd, ‘in het oog lopen’, ‘zichtbaar zijn’; causatieve vorm higgid, ‘iets voor iemand plaatsen’, ‘vertellen’ (vandaar hagada, ‘verhaal’), ‘presenteren’, ‘iemand met iets confronteren’. Het voorzetsel neged betekent ‘voor ogen’, ‘in het zicht van’, ’tegenover’, ‘voorop’, ‘vooruit’. Een nagid is dus een ‘voorganger’, iemand die voorgaat, die iets zichtbaar maakt; het woord heeft ook de connotatie van ’tegenover’, ‘in dialoog treden’, ‘spreken en luisteren’.

Het volk wil ‘een koning (melek) zoals de andere volkeren die hebben’ en de profeet Samuël wil daar eerst niet op ingaan (1 S 8,5-6). Maar JHWH geeft Samuël de opdracht een leider (nagid) voor Israël aan te stellen (zie 1 S 9,16; 10,l). Deze leider is dus niet de baas, krijgt het volk niet in bezit, maar heeft tot taak ‘het erfdeel van JHWH’ voor te gaan, JHWH zichtbaar te maken voor het volk, en het volk samen te smeden tot een coherente eenheid, tot ‘volk van JHWH’.

Wanneer het met Saul, de eerste koning van Israël, de verkeerde kant op gaat, wordt David geroepen om leider van Israël te worden. De tegenstelling melek / nagid loopt als een rode draad door de verhalen over Davids opgang naar het koningschap, met name in vijf teksten die samen een concentrisch patroon vormen.

(a) De profeet Samuël zegt tegen Saul dat zijn koningschap (melaka) niet zal blijven duren, want dat JHWH iemand anders heeft uitgezocht en hem heeft aangesteld ‘als nagid over zijn volk (1 S 13,14).
b) De vrouw Abigail behoedt David ervoor, wraak te nemen op zijn vijanden en door dat bloedvergieten zijn koningschap te verspelen; zij herinnert hem eraan dat ‘JHWH hem zal aanstellen als nagid over Israël’ (1 S 25,30). David luistert naar Abigail en rijst haar wijsheid.
(c) De oudsten van Israël zalven David tot hun koning (melek), maar zij zijn niet vergeten dat ‘JWWH heeft gezegd: u zult nagid over Israël zijn’ (2 S 5,1-3).
(b’) Mikal, dochter van Saul en vrouw van David, kan geen waardering opbrengen voor het feit dat David zich tussen het gewone volk heeft gemengd bij het overbrengen van de ark naar Jeruzalem; zij vindt dat een melek zich zo niet hoort te gedragen. Maar David antwoordt haar: ‘Ik heb gedanst ter ere van JHWH … Hij heeft mij aangesteld tot nagid over zijn volk’ (2 S 6,21).
(a’) Ten slotte bevestigt de profeet Natan het koningschap van David: ‘Zo spreekt JHWH van de machten: Ik heb u uit de steppe gehaald, achter de schapen vandaan, om nagid te zijn over mijn volk Israël’ (2 S 7,8).

In al deze teksten is de term nagid heel bewust gekozen door de verteller. De koning die JHWH voor zijn volk wenst, is niet zomaar een melek, een machthebber zoals de andere volkeren die hebben. Hij moet een voorganger zijn, een leider die kan luisteren. Ellen van Wolde schrijft daarover: ‘Leiders worden wat ze zijn in relatie tot anderen. Voor religieuze leiders is de relatie met God elementair; die relatie vormt de basis van hun gedrag met mensen. Zij geven de richting aan en bouwen eenheid op. Het is een wezenskenmerk van die leiders dat ze kunnen luisteren’ (Leiden als luisteren, p. 98).

Men zou dus verwachten dat de bijbelvertalers zorgvuldig omgesprongen zijn met het onderscheid tussen melek en nagid. Het woord melek wordt in de Nederlandse bijbelvertalingen altijd met ‘koning’ weergegeven. Hoe zit het met nagid? Het woord komt in de boeken Samuël en Koningen slechts elf keer voor. In het schema hieronder ziet u wat de aloude Statenvertaling (SV), de Willibrordvertaiing 1995 (WV) en de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) daarvan gemaakt hebben.

nagid SV WV95 NBV
1 S 9,16 voorganger vorst vorst
1 S 10,l voorganger vorst vorst
1 S 13,14 voorganger koning vorst
1 S 25,30 voorganger vorst vorst
2 S 5,2 voorganger heersen vorst
2 S 6,21 voorganger vorst vorst
2 S 7,8 voorganger vorst leiden
1 K 1,35 voorganger vorst vorst
1 K 14,7 voorganger leider vorst
1 K 16,2 voorganger leider vorst
2 K 20,5 voorganger vorst koning

De Statenvertaling (die over het algemeen zeer letterlijk, ‘brontekstgetrouw’ vertaalt) is het meest consequent: nagid wordt er altijd als t’voorganger’ vertaald; het onderscheid tussen melek en nagid blijft voor de lezer duidelijk. In de Willibrordvertaling, die voor nagid vier verschillende vertalingen gebruikt, gaat dat onderscheid al vanaf 1 Samuël 13,14 de mist in. De Nieuwe E5ijbelvertaling doet het heel wat beter: zij vertaalt nagid bijna altijd als ‘vorst’, behalve in 2 Samuël 7,8 waar zij een – verdedigbare – omschrijving met ‘leiden’ gebruikt. Maar op het einde van de rit hebben de NBV-vertalers de aandacht blijkbaar laten verslappen: in 2 Koningen 20,5 vertalen zij nagid met ‘koning’ … Jammer!

Deze enkele kritische opmerkingen nemen onze grote waardering voor De Nieuwe Bijbelvertaling niet weg: de minutieus gevolgde vertaal-wetenschappelijke methode en de volgehouden inzet van de vele medewerkers hebben geleid tot een voortreffelijke, meestal consistente vertaling in goed en mooi hedendaags Nederlands. In dit artikel hebben we de NBV en andere vertalingen vanuit één welbepaalde exegetische invalshoek tegen het licht gehouden. De NBV brengt het er niet slecht van af. Een paar keer had het echter duidelijk beter gekund. Nu, een vertaling kan altijd beter, een perfecte vertaling bestaat niet. Er blijft werk voor de toekomst.

Literatuur

J.P. FOKKELMAN, De krans van verhalen over Abraham: hun structuur en betekenis, in Schrift 95, oktober 1984, 166-182.
J.P. FOKKELMAN, Narrative Art and Poety in the Book of Samuel: a Full Interpretation Based on Stylistic and Structural Analyses, 4 delen (Studia Semitica Neerlandica, 20,23,27 en 31), Assen: Van Gorcum, 1981/1986/1990/1993.
Jan FOKKELMAN, Vertelkunst in de bijbel: een handleiding bij literair lezen, Zoetermeer: Boekencentrum, 1997.
Jan FOKKELMAN, Oog in oog met Jakob, Assen: Van Gorcum, 21999.
Henk JAGERSMA, Abraham (Verklarhg van een bijbelgedeelte), Kampen: Kok, 1977.
Elien VAN WOLDE, Leiden als luisteren, in H. BECK en R. NAUTA (red.), Over leiden. Dynamiek en structuur van het religieus leiderschap, Tilburg: Syntax, 1999, 81-99.
Paul KEVERS, Er staat niet want er staat! Verrassende perspectieven in bijbelverhalen, in J. DE TAVERNIER (red.), De bijbel en andere heilige boeken: verhalen om van te leven, Leuven: VBS/Acco, 2004,97-107.

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.