Vluchtende wateren en opspringende bergen. In de leer bij de psalmen

Door Luc Geysels in VBS-Informatie 3 (1972) nr. 3, 2-7

1 Eens trok Israël weg uit Egypte,
uit het vreemde land vandaan
2 Hij maakte toen Juda tot zijn heilig bezit,
Israël werd zijn machtsgebied :
3 Bij het zien daarvan sloeg de zee op de vlucht
en deinsde de Jordaan terug ;
4 De heuvels sprongen als lammeren op,
als rammen de bergen;
5 Wat is er, zee, dat u zo doet vluchten ?
Jordaan, waarom deinst ge terug ?
6 Gij heuvels, wat springt ge als lammeren op,
als rammen, gij bergen ?
7 De Héér verschijnt : aarde, sidder,
beef voor Jacobs God,
8 Die rotsen verandert in vijvers,
keiharde steen in een waterbron – PSALM 114

Onderstaande bespreking van deze psalm veronderstelt een actieve medewerking van de lezer : wat men bij een aandachtige lezing zelf in de tekst kan ontdekken, is waardevoller dan elk commentaar, en wat er daarbij aan vragen rijst, maakt de lectuur van een commentaar des te vruchtbaarder.

Eerste kennismaking

v.1

De poëtische techniek vereist in de tweede versregel een synoniem voor Egypte. In cultureel opzicht mag Egypte alle respect verdienen, maar de toekomst van de mens lag niet daar, doch bij Israël. Israël was in Egypte “in de vreemde”, het werd er onderdrukt, het kon er zichzelf niet zijn. Toen in de 2de eeuw v. C. Israël zuchtte onder de heerschappij van Antiochus Epifanes, schreef iemand het bekende visioen van de Mensenzoon. Over deze figuur is in de vakliteratuur veel te doen. Maar elke lezer kan uit de tekst alvast dit opmaken : dat Israël tegenover de voorstelling van de andere koninkrijken als dieren zichzelf ten tonele voert in de gestalte van een mens (Dan. 7, 1-14). Met de uittocht van Israël uit ” het vreemde land ” treedt de méns op het toneel van de geschiedenis.

v.2

Tweemaal, op een andere wijze, wordt hier de speciale relatie die tussen Israël en God tot stand komt, uitgedrukt. De gedachte kan verduidelijkt worden door de. volgende teksten, gesproken in een tijd van ontrouw:

Ik (Jahwe) denk terug aan de genegenheid van de jeugd,
aan de liefde van je bruidstijd :
je volgde mij in de woestijn,
in een land dat niet was bezaaid.
Daar was Israël Jahwe’s heilig bezit,
de eersteling van zijn oogst:
al wie ervan wilde eten, kwam het duur te staan ! (Jer. 2, 2-3)

v.3

“Bij het zien daarvan”· Letterlijk staat er : de zee zag en sloeg op de vlucht. Vraag : Wàt zag de zee ? – Beide gebeurtenissen die hier, met een overbrugging van ‘veertig jaar’, nauw worden verbonden, vinden we ook reeds samen vermeld in Jozua : ” Jahwe, uw God, heeft de Jordaan voor jullie droog gemaakt… zoals Hij ook met de Rietzee voor ons heeft gedaan ” (4,23 ; ook Ps. 66,6). Dit fenomeen krijgt hier een bijzondere betekenis : het wordt verbonden met het opspringen van bergen (v. 2 ; als historische herinnering ligt hieraan ten grondslag een onweer dat over de Sinaï losbarstte: Ex. 19, 16-19), en dat alles wordt in de derde strofe nogmaals onderstreept. Het moet wel meer betekenen dan : de natuur ging toen voor Israël uit de weg.

v.7
Doet de dichter alsof hij erbij was ? alsof het hele gebeuren voor zijn geest herleeft? Waarom is er (ineens) sprake van een verschijnen van God?

v.8
Dit vers is natuurlijk een poëtische verheviging van het motief van het water uit de rots tijdens de woestijntocht (Ex. 17,6; Num. 20,8). Maar wat komt dat detail hier doen ? Is dit niet, na het voorafgaande, een vrij zwak slot ? – Nu al is het goed iets te zeggen over de plaats die dit beeld in de toekomstvisioenen inneemt, met name in de beschrijving van de nieuwe exodus, de bevrijding uit Babylonië, die de Tweede Jesaja in het vooruitzicht stelt.

De armen en de ellendigen zoeken water, maar het is er niet.
Hun tong is verdroogd van dorst.
Ik, Jahwe, zal hen verhoren ;
Ik, lsraëls God, laat hen niet in de steek.
Op kale rotsen laat ik stromen ontspringen
en bronnen in de ravijnen.
Ik maak de woestijn tot een vijver,
het dorre land tot waterbronnen. (Jes. 41, 17-18 ; ook 35,6)

Zo spreekt Jahwe,
die door de zee een weg heeft gebaand,
een pad doÖr de machtige waferen :
Blijf niet staren op het verleden,
vergeet het vroeger gebeurde.
Zie, ik breng iets nieuws tot stand ;
het breekt al door, merkt ge het niet ?
Thans baan ik door de steppe een weg …
Ik laat water stromen door de woestijn,
rivieren door de wildernis,
dat mijn uitverkoren volk kan drinken. (Jes. 43, 16-20)

We nemen de psalm nog eens door

v.2

We kunnen met vele vertalingen dit vers ook zo lezen : ” Juda werd toen zijn heiligdom “, als we hierbij maar niet aan de tempel denken. Niet alleen speelt deze in het gedicht geen enkele rol (er staat ook niet : ” nadat Israël uit Egypte was weggetrokken werd Juda zijn heiligdom»), maar de gedachte aan een ruimtelijke woonplaats van God is de dichter vreemd. Als God ergens woont, is het in het volk. Wat God zich toeheiligt, is niet een plaats, maar mensen. Wanneer het verbond bij de Sinaï gesloten gaat worden, moet Mozes namens God tot het volk zeggen : ” Met eigen ogen hebt ge gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, hoe ik u op arendsvleugelen gedragen en hier bij mij gebracht heb. Als ge aan mijn woord gehoorzaamt … , dan zult ge van alle volken op bijzondere wijze mijn eigendom zijn. Ge zult mijn priesterlijk koninkrijk en mijn heilig volk zijn” (Ex. 19, 4-6). Israël wordt hier priesterlijk genoemd in zoverre het in een speciale relatie tot God staat ; het is zijn ‘bijzonder eigendom’: kostbaar, onaantastbaar, zoals we in de tekst uit Jer. hebben gezien (‘eerstelingen’ worden óók aan God toegeheiligd). Wat deze gedachte hier komt doen, zal verderop duidelijk worden. Intussen moeten we bedenken dat uitverkiezing niet betekent dat iemand wordt uitgesloten. Israël wordt uitverkoren om teken te zijn van het heil dat uiteindelijk voor allen bestemd is. Israël staat model voor de mens. Bij de bevrijding uit Egypte schept God zich op het eerste gezicht een apart volk, in feite schept Hij zich in dit ene volk een nieuwe mensheid.

v.3-4 en 7

Voor het gelovige oog is er meer te zien dan een volk dat op tocht gaat. Toen Israël uit de Babylonische gevangenschap zou wegtrekken,
luidde de godsspraak :

Baan voor Jahwe een weg door de steppe,
effen in de woestijn een weg voor onze God
Dan zal de heerlijkheid van Jahwe zich openbaren
en alles wat leeft zal ze zien. (Jes. 40, 3-5)

Of elders, als het nieuws van de terugtocht Sion bereikt :

Uw wachters verheffen hun stem
en jubelen in koren.
Want ze zien met eigen ogen
hoe Jahwe terugkeert naar Sion …
Niet overhaast zult ge weggaan,
niet als vluchtelingen vertrekken:
Jahwe gaat aan uw spits
en uw achterhoede is lsraëls God. (Jes. 52, 8.12)

Iedereen herkent de toespeling op de eerste uittocht. Welnu, zo ziet ook de zee in onze psalm meer dan er met het blote oog te zien is. Waarom slaat ze op de vlucht? vraagt de dichter. Zijn antwoord in v.7 was reeds stilzwijgend gegeven in de eerste strofe : voor God, die tegenwoordigheid is in zijn volk. Het volk is – en blijft, ook nadat het zich in Kanaän gevestigd heeft – de allereerste woonplaats van God.

Maar er wordt nóg meer opgeroepen dan het beeld van een zee die uit de weg gaat voor Israël en zijn meetrekkende God. Ook de bergen springen opzij, en in v. 7 wordt alles samengevat in – of uitgebreid tot het beven van de aarde. Zo wordt vaak in de poëtische literatuur van Israël voor de beschrijving van een triomf van Jahwe gegrepen naar de verschijnselen die de uittocht begeleidden, maar dan zo dat ze kosmische dimensies aannemen, zoals in de oud-oosterse verhalen over het ontstaan van de wereld. Ook daarin speelt de zee een rol.

De wateren zagen u, God;
het water zag u en beefde,
een siddering voer door de diepten.
Uit de hemel stroomde de regen,
gedreun weerklonk uit de wolken
en uw schichten vlogen in ’t rond.
Daverend rolde uw donder
en bliksems verlichten de wereld,
de aarde rilde en beefde. (Ps. 77, 17-19)

De psalmist, die zich in eenzelfde uitzichtloze situatie bevindt als Israël toen het uit Egypte wegtrok, roept deze situatie op, in het besef dat daarin Israël als volk te voorschijn kwam, dat zó ook de schepping zich had voltrokken. De golven van de Rietzee en de wateren van de chaos lopen in zijn beschrijving in elkaar over.

Gods scheppende activiteit ligt echter niet zozeer in een ver verleden als wel in een voortdurend heden, waarin ze af en toe duidelijk oplicht, in afwachting dat ze eens definitief openbaar wordt. De eerste Jesaja beschrijft de redding van Jeruzalem uit een militair gevaar in de stijl waarin Gods triomf over de oerelementen wordt beschreven.

Hoor, het gedruis van onafzienbare horden
als loeiende zeeën ;
het gebruis van de volken
als het bulderen van machtige wateren.
Maar God dreigt, en ver vluchten ze weg,
opgejaagd als kaf door de wind… (Jes. 17, 12-13)

Bij de Tweede Jesaja, die het over de tweede exodus heeft, komt dit in elkaar vervloeien van Israëls bevrijding en de schepping van de wereld, en ook van verleden, heden en toekomst, nog duidelijker tot uiting:

Op, arm van Jahwe, bekleed u met kracht ;
op, als weleer, in vroegerè tijden !
Hebt gij niet het zeemonster neergehouwen ?
Zijt gij het niet die de zee liet verdrogen,
die van haar diepten een weg hebt gemaakt
tot doortocht naar de bevrijding ? (Jes. 51, 9-10)

Tot zover wat de zee betreft. Eveneens in een onweer (als in Ps. 77) laat Nahum Jahwe tegen Assur optreden, waarbij niet alleen de zee uitdroogt, maar ook de bergen sidderen en beven (Nah. 1, 4-5). Maar hét onweerstafereel bij uitstek is Ps. 29, waar we een onweer van de Middellandse Zee over Kanaän zien trekken. Weer laat de dichter de zee uitdeinen tot de wateren uit de oertijd, waarboven de donder dreunt als teken van Gods scheppende overwinning op de chaos (Ps. 29, 3). En het beven van het land wordt geconcretiseerd in het wankelen van wat op aarde als het meest majestueuse, als een beeld van vastheid en duurzaamheid geldt : de bergen.

De stem van Jahwe breekt de ceders stuk,
ja, de ceders van de Libanon !
Hij doet de Libanon opspringen als een kalf,
de Sirjon als een buffeljong. (Ps. 29, 5-6)

Hier. heeft het niet veel zin meer na te gaan welke gebeurtenis de dichter op het oog had. Wat ook de aanleiding geweest mag zijn, het gaat over de steeds actuele uittocht en de hoopvol verwachte nieuwe uittocht.

De Heer waarvoor de aarde moet beven, is ‘Jacobs God’ (v. 7b), degene die Israël heeft uitverkoren (v. 2). Daarom gebeurt datgene wat
elders gebeurt als Jahwe verschijnt, hier bij het optrekken van zijn volk. Het is onmogelijk Gods verschijning los te maken van het menselijk gebeuren.

v.8

In de zojuist vermelde onweerspsalm is de God die alles doet wankelen ook degene die de nieuwe wereld· schept : het schrikwekkend tafereel eindigt met het effect van de stilte na een storm :

Jahwe troont boven de zondvloed,
ja, Jahwe troont als koning in eeuwigheid.
Jahwe zal zijn volk sterkte verlenen,
Jahwe zegent zijn volk met vrede ! (Ps. 29, 1 0-11)

Zo loopt ook in onze psalm heel de kosmische verwarring die met het geboorte-uur van Israël gepaard gaat, uit op het vredige beeld van borrelend water – daar waar niets dan een steenwoestijn was. Het detail uit de exodus is het symbool geworden van een nieuwe schepping, een nieuwe tuin van Eden. Door in paniek vluchtende golven en wankelende bergen heen baant God voor zijn volk een weg naar het leven.

Conclusie

De psalm is een goede oefening in het meer-dimensionale denken van de Schrift. Het vroeger gebeurde wordt ervaren als de openbaring van een kracht die nu nog werkzaam blijft en de geschiedenis naar haar voltooiing voert. Vooral in de liturgische viering, waar de psalm gezongen wordt, wordt het verleden weer opgeroepen en wordt op de toekomst die God voor ons openhoudt, vooruitgegrepen. Twee dimensies die in elkaar grijpen, zijn – modern uitgedrukt – de horizontale en de vertikale. Het gaat over een geschiedenis van mensen, en tegelijk over de grote daden van God. De bevrijding van de mens is een van de bevoorrechte ‘plaatsen’ waar God ontmoet worden.

De schijnbaar primitieve beelden waarvan de bijbel zich bediend om dit gebeuren op te roepen, zullen niet zo gemakkelijk vervangbaar zijn. Waar wij aan onszelf als de nieuwe mens geopenbaard worden, waar zich daarin God openbaart, voelen wij ons niet altijd op ons gemak. Waar een nieuwe wereld zich baan breekt – en dat is juist de betekenis van Israëls geschiedenis – raakt een oude wereld uit zijn voegen. Daar is niet aan te ontkomen. Het moet ons wel bang te moede zijn als we van onszelf afscheid moeten nemen om ons ware
God te vinden. Ook Israël was in paniek in die stormachtige nacht van de uittocht uit Egypte, waarin het meende te gronde te zullen gaan. Maar het weet sindsdien dat de rollen eigenlijk omgedraaid zijn : niet de mens moet beven, maar de zee, de bergen, heel de aarde. In deze duisternis is de dageraad van de nieuwe schepping in aantocht. “Wanneer zich dit alles begint te voltrekken, richt u dan op en heft uw hoofden omhoog, want uw bevrijding komt nabij”· (Lc. 21, 28).

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.