Over de godsnaam Jahweh
Door Johan Lust in VBS-Informatie 20 (1989) 75-83
EEN GROEIENDE TRADITIE
In de recente katholieke bijbelvertalingen leest men de godsnaam ‘Jahweh’ of ‘Jahwe’ waar de protestantse edities het over ‘de Heer’ hebben. Dat is vooral het geval in de Nederlanden en in Frankrijk. Bij ons was het begonnen voor de tweede wereldoorlog met de Petrus-Canisiusuitgave van de Heilige Schrift. De Willibrord Bijbel heeft het gebruik bevestigd en verder gezet. De genoemde schrijfwijze biedt op zijn minst één groot voordeel. Telkens de godsnaam voorafgegaan wordt door de titel ‘Heer’ kan men dit zonder moeilijkheden weergeven. Men leest dan ‘de Heer Jahweh’ of ‘Jahweh de Heer’. De protestantse bijbelvertalers hebben het moeilijker. Ze behelpen zich in deze gevallen vaak met de enigszins geforceerd aandoende herhaling van de titel ‘heer’, zoals in ‘de Heer Heer’ of ‘de Here Here’.
HET VERZET
In de laatste tijd is nogal wat verzet gerezen tegen de nog jonge maar groeiende katholieke traditie, vooral binnen judaïzerende katholieke kringen in Nederland. Het protest is gebaseerd op eerbied voor de joodse traditie. Daarbinnen geldt immers het verbod de godsnaam ‘Jahweh’ uit te spreken. De weerstand heeft uitdrukking gevonden in een bundel artikels samengesteld onder impuls van de Katholieke Bijbelstichting en de Katholieke Raad voor Israël. De bijdragen zijn in twee categorieën ondergebracht. De eerste hebben het hoofdzakelijk over de betekenis van de naam Jahweh. De tweede reeks zoekt naar de beste manier om de godsnaam uit te schrijven en uit te spreken. De artikels zijn van de hand van H. van de Sandt, H. Rodrigues Pereira, M. van Loopik, H. Bloemendal, L. Dequeker, B. Hemelsoet, Th. de Kruijf, H. Rikhof, E. Tuinstra, M. de Groot, P. Hoogeveen, K. Waaijman, A de Keyser en L. van Tongeren, E Zwarts1. Het geheel biedt goede informatie, vooral over de joodse denkwijze en traditie in verband met de Naam.
ZORGELOOSHEID?
In zijn voorwoord geeft H. van de Sandt onmiddellijk de bewogenheid aan die de uitgevers bezielt. Volgens hem is men “in christelijke – en vooral rooms-katholieke – kring tot voor kort erg zorgeloos met de Godsnaam omgesprongen”. De ganse bundel is bedoeld als een reactie daartegen.
Wat moeten we daarvan denken? Het bezwaar geldt in eerste instantie voor de liturgie en meer bepaald voor de zondagsmis. Het is daar dat de voorlezers van de oudtestamentische bijbelteksten ervan beschuldigd worden de godsnaam ondoordacht uit te spreken. Ze vinden die immers voorgedrukt in hun bijbelvertaling. Eigenlijk kan men het de ongeschoolde voorlezers niet kwalijk nemen. De fout zit in de tekst die men hen in handen geeft. Om het euvel te vermijden moet die veranderd worden. De naam Jahweh moet er uit verwijderd worden.
Het is mogelijk dat men in de katholieke liturgie soms wat zorgeloos de godsnaam Jahweh heeft uitgesproken. We moeten echter onmiddellijk opmerken dat dit zeker niet te wijten is aan de officiële liturgische bijbelteksten. Daar is de naam Jahweh steeds vervangen door de Heer. De moeilijkheid ontstaat pas als men de een tekst gebruikt die niet aangepast is voor liturgisch gebruik.
Kan er ook een bezwaar bestaan tegen het voluit schrijven van de godsnaam in vertalingen die in eerste instantie voor lees en studie gebruik voorzien zijn en niet voor publieke proclamatie? Het is zeker niet zo dat die naam ondoordacht in deze vertalingen werd binnengebracht. Er waren en er zijn nog steeds argumenten die pleiten voor dit gebruik. Het is zeer bedenkelijk dat geen enkel artikel in de voorliggende bundel uitdrukkelijk aan deze argumentatie gewijd is.
BELANG
Ik kan me lezers voorstellen die zich afvragen wat het belang is van de ganse herrie. Het zal hen een zorg zijn of Gods naam al dan niet als Jahweh uitgesproken of geschreven wordt. Zij zullen daar niet van wakker liggen. Enige achtergrondinformatie kan nuttig zijn om aan te tonen dat er meer aan vast zit dan zij op het eerste gezicht geneigd zijn te denken.
Zoals reeds gezegd wordt in het jodendom de naam van God nooit uitgesproken. Dat is een eeuwenoude traditie die getuigt van een zeer grote eerbied voor God. Meestal verving men de naam Jahweh door ‘Heer’. In het Hebreeuws is dat ‘Edonai’. Dit gebruik bestond vermoedelijk reeds in de tijd van Christus. Daardoor is het te verklaren dat men in het Nieuwe Testament nooit de naam ‘Jahweh’ aantreft maar wel ‘God’, of de ‘Heer’, of ‘Heer God’. Het is merkwaardig dat in het Nieuwe Testament Christus een gelijkaardige titulatuur ontvangt. Ook Hij wordt de ‘Heer’ genoemd. Het uitzonderlijke van dit gebruik komt wellicht best tot uiting als men in de vertaling van het Oude Testament ‘Heer’ leest overal waar de naam Jahweh voorkomt, zoals gebruikelijk ten tijde van Jezus. Pas dan dringt de draagkracht van de Christologische toepassing van die titel volledig door. Dan merkt men introers goed dat de eerste Christenen hun ‘Heer’ als ‘God’ aanzagen. Toch zijn er goede redenen om de naam Jahweh in de vertalingen van het Oud ‘lèstament te behouden. De volgende bedenkingen gaan daar verder op in.
GEEN KLINKERS
In het Hebreeuws, de taal van het Oude ‘Testament, schrijft men geen klinkers. De lezer wordt verondersteld te weten welke klinkers dienen ingevuld te worden. In het Nederlands kan dergelijk systeem niet werken. Het wu tot allerlei misverstanden leiden. Je kan dat zelf natrekken door enkele woorden te schrijven zonder klinkers. ‘pl’ bijvoorbeeld. Met klinkers kan dit zowel ‘pla’ worden als ‘pil’, ‘pol’, ‘pal’, ‘pul’ of wellicht nog iets anders. In het Hebreeuws lukt dat doorgaans beter. De man in de straat weet zeer goed welke klinkers hij moet toevoegen in zijn dagblad vol medeklinkers. Alleen voor beginners die de taal nog niet volledig machtig zijn, produceert men literatuur waarin de woorden van klinkers zijn voorzien.
JHWH
De naam van Israëls God biedt evenwel een speciale moeilijkheid. In de oudere Hebreeuwse Bijbels schrijft men die vanzelfsprekend zonder klinkers, zoals alle andere woorden. In onze Iettertekens kan men die naam door JHWH weergeven. In teksten waarin men toch een vocalisatie aanbracht vulde men bij JHWH meestal drie klinkers in: e,o,a. De bedoeling was niet dat men zou JeHoWaH lezen, zoals de Getuigen van Jehovah, maar wel dat men de drie genoemde klinkers zou herkennen als horende bij Edonaj: Heer. Gezien het woord JHWH zelf reeds eeuwenlang door de Joden niet meer wordt uitgesproken is de oorspronkelijke uitspraak enigszins wazig en onzeker. Toch tasten we niet helemaal in het duister. We beschikken over oude Griekse teksten waarin de godsnaam voluit wordt geschreven. Het zijn in eerste instantie geschriften van Kerkvaders. Volgens hen, of althans sommigen onder hen, klonk de heilige naam als ‘Jahweh’. Andere bronnen bevestigen alleszins de uitspraak van de eerste klinker. Een van de oudste Griekse bijbelhandschriften wijst in die richting. De tekst werd teruggevonden in Qumran, bij de Dode Zee. Hij dateert van voor de tijd van Christus. De naam van God wordt er door ‘JaÔ’ weergegeven.
We kunnen hier niet de volledige zoektocht naar de oorspronkelijke vorm en uitspraak van de godsnaam uiteenzetten. Dat hoeft ook niet. Hoofdzaak is dat het volgende duidelijk is: De schrijfwijze van de godsnaam Jahweh is niet op een lichtzinnige inval gebaseerd. Er is ook geen sprake van een zorgeloos omspringen met de godsnaam. Integendeel, er steekt een schroomvol zoeken achter.
DE GODSNAAM EN DE BRONNEN VAN DE BIJBEL
Dit weken gaat hand in hand met de studie van de literaire groei van de bijbelse geschriften. Bij dit onderwek merkte men immers op dat de naam Jahweh niet in alle bijbelse teksten even frequent voorkwam. Zo kon men bijvoorbeeld nagaan dat in het zondvloedverhaal twee parallelle strengen zaten waarvan de ene voortdurend de naam ‘Jahweh’ vermelde terwijl de andere dat niet deed maar veeleer de algemene benaming ‘God’, dat is in het Hebreeuws ‘Elohim’, benutte. Op die manier meende men een kriterium te hebben opgespoord dat toeliet de hand te ontdekken van twee onderscheiden schrijvers. Degene die de naam Jahweh gebruikte noemde men de Jahwist, de andere de Elohist. Ook dit geduldig speuren naar de oorspronkelijke menselijke auteurs van de Bijbel heeft men met argwaan bekeken. Volgens velen leek het afbreuk te doen aan het goddelijk karakter van het Boek. Deze achterdocht verhoogde meteen de weerzin tegen het uitspreken van de naam Jahweh. Nochtans getuigt het literaire bronnenonderzoek net als de studie van de godsnaam van een grote eerbied voor de Heilig Schrift. Uit respect voor Gods woord dat er in vervat ligt wil men zich veel moeite getroosten om zo zorgvuldig mogelijk de oorsprong en vroegste betekenis van dit werk te kunnen vatten.
HET BRANDEND BRAAMBOS
In hun weerstand tegen het uitspreken van Gods naam menen sommigen te kunnen steunen op de Tien Geboden. Men vergeet dan dat er helemaal niet staat: “Ge zult de naam van Jahweh uw God niet gebruiken”, maar wel: “Ge zult de naam van Jahweh uw God niet lichtvaardig gebruiken”. In onze catechismus werd dit niet zo slecht geïnterpreteerd als: “Zweer niet ijdel, vloek noch spot”.
Veelbetekenend in dit verband is het verhaal over Mozes bij het brandend braambos. Daar maakt God duidelijk dat Hij wel degelijk met de naam Jahweh wenst aangesproken te worden. Op Mozes’ vraag naar Zijn naam antwoordt God: “Dit moet ge de Israëlieten zeggen: Jahweh, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, zendt mij tot u. Dit is mijn naam voor altijd. Zo moet men mij aanspreken alle geslachten door” (Ex 3,15).
BETEKENISVOL
De voorafgaande passage in het verhaal van het brandend braambos toont meteen het belang aan van die naam en van haar uitspraak. Ter verklaring van zijn naam zegt God er: “Ik ben die is”, en “Dit moet gij de Israëlieten zeggen: ‘Hij-is’ zendt mij tot u” Ex 3,14). Deze verklaring past uitstekend bij de naam ‘Jahweh’, maar niet bij de titel ‘Heer’. De term ‘Jahweh’ kan men immers goed verklaren als de derde persoon enkelvoud van het Hebreeuwse werkwoord ‘zijn’. Als men die naam vervangt door ‘Heer’ verliest de uitleg “Ik ben die is” alle zin. Het gaat er nochtans naar alle waarschijnlijkheid om een uitspraak met veel draagkracht. God stelt er zich voor als “degene die er is” voor zijn volk. Dat blijkt vooral uit de voorgaande verzen. Daar zegt God tot Mozes als Hij hem aanstelt tot redder van zijn verdrukte volksgenoten in Egypte: Wees niet bang, “Ik zal bij u zijn” (Ex 3,12).
Merkwaardig is dat in deze zin opnieuw het werkwoord ‘zijn’ gebruikt wordt om Gods wezenlijke betekenis voor Mozes uit te drukken. Dat is des te meer opvallend omdat de Hebreeuwse taal veel spaarzamer omspringt met dit woord dan de onze. In het Nederlands benutten wij het werkwoord zijn om de haverklap als hulpwerkwoord, bijvoorbeeld in zinnen zoals: “ik ben een student”. In het Hebreeuws schrijft en zegt men dergelijke zinnen zonder hulpwerkwoord: “ik student”. Het werkwoord zijn gebruikt men doorgaans alleen als het een sterke betekenis heeft. Het gaat er dan om een actief zijn, een zijn dat een actieve tussenkomst inhoudt. Het is dergelijk zijn dat in de Bijbel in verband wordt gebracht met de Naam van God. Hij is er voor zijn volk in de moeilijkste omstandigheden. Om dit voor ogen te .blijven houden is het hoogst wenselijk dat men de naam Jahweh kent en erkent. Behartenswaardige opmerkingen in dit verband zijn te vinden in de bijdrage van L. Dequeker.
VOORSTELLEN
Men zou het voorstel van K. Waaijman in overweging kunnen nemen. Hij verkiest de naam Jahweh te vertalen door ‘Wezer’. Zoals Jahweh vertoont ook deze naam een duidelijke band met het werkwoord ‘zijn’ of ‘Wezen’. De naam in kwestie blijft tevens een zekere bevreemding opwekken die ook aan de naam Jahweh eigen is. Toch zal deze suggestie vermoedelijk weinig aanhangers vinden. Het is immers ongebruikelijk eigennamen te vertalen. Bovendien breekt de vertaling de band met de terminologie van de bronnenkritiek.
Als tweede alternatief kan men voorstellen de Naam zonder klinkers te schrijven: JHWH. Op die manier blijft de band bewaard met de oorspronkelijke tekst. De verwijzing naar het Hebreeuwse werkwoord ‘zijn’ kan men er gemakkelijk in terugvinden. Meteen suggereert de schrijfwijze dat men dit woord niet mag nitspreken. Op het eerste gezicht is dit een aanlokkelijk voorstel. Bij nader toezicht kan het toch moeilijk onze instemming wegdragen. Klinkerloze woorden zijn immers volledig vreemd aan onze taal.
TOT BESLUIT
Moeten we afstappen van de groeiende traditie die de godsnaam voluit schrijft in de bijbelvertalingen? De voorgaande bedenkingen wezen eerder in de tegenovergestelde richting. Akkoord, we moeten eerbied hebben voor het joodse gebmik dat vraagt deze naam niet uit te spreken. Dit betekent evenwel niet noodzakelijk dat we dit gebmik zo maar moeten ovenemen.
Ter vergelijking kunnen we even denken aan de joodse spijsvoorschriften. We respecteren de Joden als ze geen varkensvlees eten en allerlei andere regels in acht nemen bij de toebereiding van hun maaltijden. Dit betekent evenwel niet dat we die voorschriften overnemen. Je kan opwerpen dat het hier niet gaat om expliciete bijbelse richtlijnen. Dat is slechts gedeeltelijk juist. De spijsvoorschriften zijn veel directer op de Bijbel gebaseerd dan het verbod de Naam van God uit te spreken. In beide gevallen betreft het oude tradities die reeds in de tijd van Christus gangbaar waren. Voor de spijsvoorschriften geldt dit opnieuw nog duidelijker dan voor de godsnaam. We weten immers dat men in Christus’ tijd de Naam nog uitsprak in uitzonderlijke gevallen, in de tempel. Het verbod was dus nog niet absoluut. Anderzijds is het voldoende bekend hoe in het eerste ‘concilie’ in Jeruzalem door de apostelen besloten werd dat christenen zich niet hoefden te houden aan de joodse spijsvoorschriften. Daaruit blijkt niet alleen dat die voorschriften toen reeds bij de Joden algemene ingang gevonden hadden, maar ook dat de eerste christenen zich afvroegen of ze zich er door gebonden hoefden te achten. Het uitspreken van de naam van God blijkt in deze periode voor de Christenen geen discussiepunt te zijn geweest. Nu het wel ter sprake komt, mogen we allicht gelijkaardige wegen bewandelen.
Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.