Over bijbel en bijbellezen
Door Frans Van Segbroeck in VBS-Informatie 19 (1988) 85-96
Het woord ‘bijbel’ is afgeleid van het Griekse woord biblos dat boek betekent. De meervoudsvorm van het verkleinwoord daarvan is biblia, letterlijk vertaald: boekjes. Wie de inhoudslijst van de bijbel er op naslaat, merkt meteen dat hij niet te doen heeft met één boek, maar met een uitgebreide verzameling van boeken en boekjes. Liever dan de algemene formule: de bijbel zegt, of het staat in de bijbel, zal men daarom de titel van het bijbelboek noemen waarnaar men verwijst. En wie het heel precies wil aanduiden zal er nog een paar cijfertjes aan toevoegen, zo in de aard van Mt 5,17 of Js 9,1. Het eerste cijfer duidt het hoofdstuk aan, het tweede de zin (het ‘vers’) dat men op het oog heeft. De versindeling werd in het midden van de 16de eeuw door een Parijs drukker aangebracht onder nogal ongemakkelijke omstandigheden – men zegt dat hij het deed terwijl hij met de postkoets op weg was van Parijs naar Lyon – en dat verklaart waarom de indeling niet vlekkeloos is; wat niet belet heeft dat ze algemeen ingang gevonden heeft, inclusief de fouten.
INHOUD
De 72 boeken die samen de bijbel vormen, werden gerangschikt volgens de inhoud, de tijd van ontstaan of andere criteria die voor ons niet altijd duidelijk zijn. Een eerste, grote indeling is die van Oud Testament en Nieuw Testament. Het eerste bevat de boeken die de christenen van de joden hebben overgenomen; het tweede bevat de boeken die eigen zijn aan de christenen. De eerste groep is ontstaan vòòr Chr., de tweede erna.
HET OUDE TESTAMENT
Het is natuurlijk onbegonnen werk in dit kader al de bijbelboeken in detail te behandelen. We beperken ons tot een schematische voorstelling van de bijbel zoals die nu voor ons ligt.
Het eerste boek van de bijbel draagt de naam Genesis (Gn – oorsprong). De eerste elf hoofdstukken van dat boek handelen over de oergeschiedenis, met de bekende verhalen over de schepping van de wereld en de mens, het aards paradijs, de zondvloed, en de toren van Babel. Vanaf hoofdstuk 12 beginnen de verhalen over de aartsvaders: Abraham (Gn 12-25), Isaak en Jakob (Gn 26-36), en Jozef (Gn 37-50). De periode van de aartsvaders wordt gesitueerd rond de jaren 1800 voor onze tijdsrekening. De verhalen over deze groten uit een ver verleden dragen duidelijke sporen van epische ontwikkeling gedurende een lange mondelinge overlevering vooraleer ze werden opgeschreven.
Het tweede bijbelboek heet Exodus (Ex – uittocht) en verhaalt de bevrijding van de nakomelingen van Jakob uit de slavernij van Egypte, de jarenlange zwerftocht in de woestijn en de afkondiging van de Wet (tora) op de berg Sinaï. De gebeurtenissen die achter deze verhalen schuil gaan, dateren van rond het midden van de 13de eeuw. De centrale figuur waarrond alles draait is Mozes, leider, wetgever en profeet. In de boeken Leviticus (Lv – over de priesterstam Levi) en Numeri (Nu – getallen) worden de verdere lotgevallen tijdens de woestijntocht beschreven en vaak afgewisseld met lange verzamelingen van cultische en sociale wetten die uit verschillende tijdperken dateren. Het vijfde boek heet Deuteronomium (Dt – de tweede wet). Het presenteert zich als de laatste toespraak van Mozes, onmiddellijk voor de intocht in het beloofde land, en geeft richtlijnen voor het leven in dat land. Deze vijf boeken noemt men de vijf boeken van Mozes, of – met hun Griekse naam – de Pentateuch (vijf boekrollen). Lange tijd hebben joden en christenen gemeend dat Mozes de auteur was van deze geschriften, maar die opvatting is niet langer houdbaar. Wel is het zo dat Mozes als charismatisch leider en groot wetgever een belangrijk aandeel heeft gehad in de vorming van de tradities en de wetten die in deze boeken zijn neergelegd.
Daarna volgen een reeks historische boeken die handelen over de geschiedenis van het volk Israël in het land dat hun werd beloofd. Het eerste van deze boeken is Jozua (Joz), zo genoemd naar de opvolger van Mozes. Het behandelt de intocht in en de gedeeltelijke verovering van het land. Het boek Rechters (Re – in de protestantse bijbels Richteren genoemd) handelt over de grote charismatische figuren die na Jozua de verdediging van het bedreigde land ter harte namen. Het mooie boekje Ruth (Rt), de vreemdelinge die overgrootmoeder werd van de latere koning David, speelt zich af in de tijd van de Rechters en wordt daarom hier geplaatst. De boeken 1 en 2 Samuël (1 S en 2 S) en 1 en 2 Koningen (1 K en 2 K) handelen over de instelling van het koningschap in Israël, te beginnen met Saul, David en Salomo (rond het jaar 1000) en eindigend met de val van het koninkrijk in 587 bij de Babylonische ballingschap. In deze boeken vindt men echte geschiedschrijving, afgewisseld met sagen en epische literatuur.
De boeken 1 en 2 Kronieken (1 Kr en 2 Kr) hernemen de hele bijbelse geschiedenis, te beginnen met Adam, en overlappen grotendeels de vorige boeken. Zij zijn echter geschreven vanuit de invalshoek van de herstelde tempeldienst van na de ballingschap (300 voor Chr.) en zetten de geschiedenis voort tot in de tijd waarin ze geschreven werden. De boeken Ezra (Ezr) en Nehemia (Neh) zijn waarschijnlijk van dezelfde auteur(s) als Kronieken en vormden er wellicht oorspronkelijk een geheel mee.
Aansluitend bij de groep historische boeken vindt men in onze katholieke bijbels de verhalen van Tobit (Tob), Judit (Jdt) en Ester (Est – dit laatste ook in de protestantse bijbels), en de twee boeken van de Makkabeeën (1 Mak en 2 Mak) over de vervolging van de gelovige joden door de Syrische vorsten in de tweede eeuw voor Chr. en de daaruit volgende opstand van de Makkabeeën (rond 165).
Op deze geschriften die ons brengen tot vlak voor het begin van onze tijdrekening, volgt de zogenaamde wijsheidsliteratuur. Het is een bonte verzameling van dichterlijke of didactische werken, bundelingen van ervaringen en menselijke wijsheid onder de vorm van spreuken, telkens echter in het licht van het geloof in God.
Het boek Job behandelt diepgaand en uitvoerig het probleem van het lijden. De psalmen (Ps) zijn gebeden, liederen van dank, vertrouwen, hoop en vertwijfeling. Ze worden niet zonder reden het hart van de bijbel genoemd. Spreuken (Spr) is een verzameling van rake gezegden, levenswijsheid en spitse formuleringen. Het boek Prediker (Pr) dat vroeger Ecclesiastes (of in het Hebreeuws Qohelet) genoemd werd, is er mee verwant; het wordt beheerst door het thema van de vergankelijkheid en de zinloosheid van het bestaan en herinnert meer dan eens aan het boek Job. Het Hooglied (Hl) bezingt in lyrische bewoordingen de liefde tussen bruid en bruidegom en is vaak symbolisch geïnterpreteerd geworden als een reeks liederen over de verhouding tussen God en Israël. Wijsheid (W) is een nogal filosofische uiteenzetting over het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de menselijke ziel. Het is ontstaan rond het jaar 100 voor Chr. en is meteen het jongste boek van het Oude Testament. De Wijsheid van Jezus Sirach (Sir), vroeger Ecclesiasticus genoemd, is een lange reeks raadgevingen en vermaningen over de morele implicaties van het geloofsleven. De meeste van deze wijsheidsboeken zijn moeilijk te dateren; hun inhoud is zeer algemeen en niet gebonden aan een bepaalde periode.
Tenslotte volgt de laatste groep, namelijk de profetische literatuur. Eerst komen de grote profeten aan bod: Jesaja (Js – rond 700 voor Chr., maar met grote stukken die van veel later zijn: Deutero-Jesaja, hfdst. 40-55, en Trito-Jesaja, hfdst. 56-66), Jeremia (Jr – rond 600 en later), Ezechiël (Ez – rond de ballingschap) en Daniël (Da – geschreven rond 150, maar veel vroeger gesitueerd). Tenslotte het boek van de Twaalf kleine profeten: Hosea (Hos -rond 750), Joël (TI – 5de-4de eeuw), Amos (Am – rond 750), Obadja (Ob – na de ballingschap), Jona (Jon – zelfde tijd), Micha (Mi – tijdgenoot van Jesaja), Nahum (Nah – rond 650), Habakuk (Hab – zelfde tijd), Sefanja (Sef – tijdgenoot van Jeremia), Haggaï (Hag – na de ballingschap), Zacharia (Zach – rond 500) en Maleachi (Mal – na de ballingschap).
De profeten treden op in de tijd van de koningen, tijdens de ballingschap en na de terugkeer. Gedreven door een onweerstaanbare roeping en door een onverwoestbaar geloof in God beoordelen zij het doen en laten van hun leiders. Zij vermanen, klagen aan, dreigen of stellen een hoopvolle toekomst in het vooruitzicht. Hun krachtige stem en hun diep geloof heeft de bijbelse boodschap in grote mate gevormd.
DE BIJBEL VAN DE JODEN
Bovenstaande indeling van de bijbelboeken is die van het Oude Testament in de katholieke bijbels. De joodse bijbel en het Oude Testament van de protestanten wijken hier in belangrijke mate van af. De joodse bijbel kent vanouds een indeling in drie grote delen:
1. Tora (de Wet): de vijf boeken van Mozes of Pentateuch.
2. Nebüm (profeten), onderverdeeld in:
a. de vroege profeten: Joz, Re, 1-2 S, 1-2 K;
b. de late profeten: Js, Jr, Ez en het Twaalfprofetenboek.
3. Ketubim (de overige geschriften):
a. Ps, Job en Spr;
b. de vijf megilloth (boekrollen): Rt, Hl, Pr, KI en Est;
c. Da; ·.
d. Ezr, Neh, 1-2 Kr.
Deze indeling volgt in zekere mate de ontstaansgeschiedenis van de boeken, maar drukt vooral, in neergaande lijn, het belang uit dat aan de boeken werd gehecht. Wanneer men de eerste letter van de drie hoofdgroepen neemt (Tora, Nebiim, Ketubim) bekomt men het letterwoord TNK, uitgesproken als TeNaCH, dat de ganse joodse bijbel aanduidt.
DE BIJBEL IN DE VROEGE KERK
Het Oude Testament was geschreven in het Hebreeuws, afgezien van enkele fragmenten die in het Aramees geschreven zijn. Toen de joden die talen niet meer machtig waren (in de tijd na de ballingschap) diende men vertalingen van de bijbel te maken. Zo ontstond rond 200 voor Chr. in de Egyptische havenstad Alexandrië, waar een belangrijke joodse kolonie woonde, een Griekse vertaling die men de Septuaginta noemde, omdat ze volgens de legende door 70 (in het Grieks: septuaginta) schriftgeleerden zou gemaakt zijn. In die Septuaginta worden de bijbelboeken in een andere volgorde geplaatst die grotendeels overgenomen werd in de latere christelijke traditie:
1. Pentateuch ( = Tora)
2. Historische boeken ( = de vroege profeten, 1-2 Kr, Ezr, Neb, 1-2 Mak)
3. Poëtische boeken of wijsheidsgeschriften: Ps, Spr, Pr, Hl, Job; aangevuld met W, Sir, Jdt, Tob en Est.
4. Profetische geschriften: Twaalf kleine profeten, Js, Jr, Ez en Da.
Te noteren valt vooral dat de Griekse bijbel, de Septuaginta, een aantal boeken méér heeft dan de Hebreeuwse bijbel (1-2 Mak, Jdt, Tob, Bar, W en Sir). Het is deze Griekse bijbel die door de vroege kerk werd overgenomen, inclusief de geschriften die niet in de Hebreeuwse bijbel staan. Deels uit reactie tegen de christenen werden die geschriften door de rabbijnen geweerd uit de joodse bijbels. In de tijd van de reformatie zijn de reformatoren teruggekeerd naar de inhoud van de Hebreeuwse bijbel, terwijl de katholieke kerk zich bleef houden aan de traditionele bijbel van de hellenistisch-joodse en christelijke traditie.
Deze beknopte historische gegevens worden hier in herinnering geroepen om te verklaren waarom het Oude Testament van de protestantse bijbels ongeveer één vijfde kleiner is dan dat van de katholieke bijbel. De boeken die in hun bijbels ontbreken noemen de protestanten: apocriefen.
HET NIEUWE TESTAMENT
Voor de 27 boeken van het Nieuwe Testament stelt de indeling minder problemen:
1. Evangeliën: Matteüs (Mt), Marcus (Me), Lucas (Lc) en Johannes (Joh);
2. De Handelingen van de apostelen (Hnd);
3. De brieven van Paulus, onderverdeeld als volgt
a. de grote brieven: Romeinen (Rom). 1 en 2 Korintiërs (1-2 Kor), Galaten (Gal);
b. de gevangenschapsbrieven: Efeziërs (Ef), Filippenzen (Fil), Kolossenzen (Kol) en Filemon (Film);
c. de oudste brieven: 1 en 2 Tessalonicenzen (1-2 Tes);
d. de pastorale brieven: 1 en 2 Timoteus (1-2 Tllll), Titus (fit);
e. de brief aan de Hebreeën (Heb);
4. De katholieke brieven, de brief van Jakobus (Jak), de eerste en de tweede
brief van Petrus (1-2 Pe), de eerste, de tweede en de derde brief van Johannes (1-3 Joh) en de brief van Judas (Jud);
5. De Apokalyps, of de Openbaring van Johannes.
In alle bijbels vindt men bovenstaande volgorde, behalve dat het korte briefje Filemon dikwijls achter de pastorale brieven wordt geplaatst. Deze volgorde zegt echter niets over de ontstaanstijd of de ouderdom van de geschriften.
WORDINGSGESCHIEDENIS
Is de bijbel dus een uitgebreide bibliotheek, dan geldt evenzeer dat er door vele handen aan geschreven is en dit gedurende vele eeuwen. De oudste stukken van het Oude Testament zijn meer dan duizend jaar voor onze tijdrekening ontstaan, de jongste dateren uit de laatste eeuw voor Chr. Daartussen, dat wil zeggen over een periode van tien eeuwen, zijn de geschriften gegroeid uit het geloof van Israël, uit zijn ervaring van Gods aanwezigheid, uit de reflectie op vroegere gebeurtenissen, uit liturgische vieringen, uit profetische aansporingen, vermaningen en toekomstvoorspellingen, uit de wetgevende werkzaantheid van schriftgeleerden en wijzen. Het resultaat daarvan werd eerst gedurende lange tijd mondeling verteld en doorgegeven, in de kringen van de priesters en de profeten, aan het koninklijk hof of in de wijsheidsscholen, en pas veel later opgeschreven. De bewogen tijden tijdens en na de ballingschap, wanneer er zoveel van het oude erfgoed dreigde verloren te gaan, hebben het ontstaan van vele geschriften in de hand gewerkt. Dat alles maakt het moeilijk om te antwoorden op de vraag: wanneer is dat boek ontstaan. Ook een recent geschreven bijbelboek kan een hoge ouderdom hebben.
De geschriften van het Nieuwe Testament zijn ontstaan tussen de jaren 50 en 100 van de eerste eeuw. Dat is, in vergelijking met het Oude Testament, een korte periode. De oudste geschriften zijn de brieven van Paulus (1-2 Tes in het jaar 51, 1-2 Kor en Rom in 56-57, Gal en Pil). Ze zijn geschreven tijdens Paulus’ missiereizen (50-63). De evangeliën zijn ontstaan in de bewogen tijd na de val van Jeruzalem (70 na Chr.). Het oudste evangelie is dat van Marcus, dan volgen Matteüs en Lucas (dat oorspronkelijk een geheel vormde met de Handelingen van de apostelen), en tenslotte Johannes (rond het jaar 90, zie nr. 11). De andere geschriften dateren uit de jaren 75 tot 90 maar zijn niet gemakkelijk precies te dateren. Belangrijker is echter dat ze relatief vlug na het optreden van Jezus ontstaan zijn. Ze reflecteren nog helemaal de beginperiode van de beweging die later het christendom zal genoemd worden. Onder dat opzicht kan men deze geschriften niet op gelijke lijn plaatsen met de geschriften van het Oude Testament.
APOCRIEFEN
Zowel in het jodendom als in het vroege christendom zijn heel wat meer geschriften ontstaan dan in de bijbel zijn opgenomen. Daarin werden slechts die boeken opgenomen die voor joden en christenen beslissend gezag hadden inzake geloof en moreel handelen, geschriften die echt als woord van God erkend werden en op grond daarvan in de joodse of christelijke gemeenschap gelezen werden in de liturgische diensten. Men ging daarbij niet lichtvaardig te werk; getuige daarvan de strenge selectie die werd doorgevoerd en de soms langdurige aarzelingen en betwistingen over sommige boeken (Ezechiël en Prediker bij de rabbijnen; Hebreeën en Apokalyps in sommige kerken).
De geschriften die in de bijbel zijn opgenomen, noemt men canonische geschriften, omdat zij behoren tot de canon ( = lijst, regel, norm) van heilige boeken die voor de gelovige jood of christen gezaghebbend en normerend zijn inzake geloof en moreel handelen.
De boeken die verwantschap vertonen met de bijbelse geschriften, ongeveer in dezelfde tijd ontstaan zijn, en hier en daar als heilige boeken beschouwd werden, noemt men aprocriefen (van een Grieks woord dat ‘verborgen’ betekent). Vaak circuleerden deze geschriften in marginale groepen die in omnin leefden met de grote kerkgemeenschap, en er min of meer afwijkende meningen op na hielden die ze met behulp van hun geschriften probeerden te ondersteunen. Vooral in de twee eeuwen voor en na onze tijdrekening zijn er talrijke apocriefen ontstaan, zowel bij de joden als bij de christenen. Zo spreekt men van de apocriefen van het Oude Testament en de apocriefen van het Nieuwe Testament. Wat de eerste groep betreft, werd reeds gewezen op het feit dat de protestantse christenen een aantal boeken die in de katholieke bijbels staan, apocriefen noemen; de boeken die de katholieken apocriefen noemen, noemen zij pseudepigrafen.
Enkele bekende voorbeelden van de talrijke oudtestamentische apocriefen zijn het Henochboek, de Testamenten van de twaalf patriarchen en het Vierde boek Ezra. Bij de apocriefen van het Nieuwe Testament zijn vooral bekend: het evangelie van Thomas (een honderdtal losse gezegden van Jezus), het prota-evangelie van Jakobus (over de kinderjaren van Maria en Jezus), en de Handelingen van Paulus.
De apocriefen worden – ten onrechte – toegeschreven aan bekende bijbelse figuren. De informatie die in die boeken gegeven wordt, is legendarisch en historisch onbetrouwbaar, maar de apocriefen bevatten interessante gegevens over de opvattingen en de mentaliteit van de joodse en christelijke groepen waarin ze ontstaan zijn.
BIJBELLEZING
De bijbel is een oud boek. Het is de neerslag van een lange ontwikkeling, niet het werk van één auteur die rustig en na rijp beraad de vrucht van zijn onderzoek op papier zet. De bijbel is het produkt van vele mensen, uit ver uit elkaar liggende tijden en culturen, en van verschillende geaardheid, en ontstaan in zeer verschillende situaties. Dat verklaart waarom men in de bijbel zulke uiteenlopende zaken aantreft: vlammende oproepen tot strijd en weerbaarheid naast aangrijpende pleidooien voor vrede en rust, benauwende bladzijden van enge betrokkenheid op zichzelf naast bezielende teksten over een wereldwijd universalisme, wraak en vergeving, liefde en haat: het staat allemaal. in dezelfde bijbel Het gezegde dat men met de bijbel alles kan bewijzen is overdreven, maar niet helemaal uit de lucht gegrepen, evemnin als dat andere gezegde: ‘Elke ketter heeft zijn (bijbel) letter’.
De bijbel goed lezen is rekening houden met de bedoeling waarmee hij geschreven is. Om dat te kunnen moet men de omstandigheden kennen waarin de teksten ontstaan zijn. Dat is niet eenvoudig. Gelukkig hebben generaties bijbelgeleerden niet tevergeefs gewerkt. Uit hun literaire ontledingen van de bijbelteksten en uit de archeologische ontdekkingen in de bijbelse landen hebben we heel wat informatie gekregen over de bijbelse tijden, de manier waarop de bijbelse mens leefde en over de betekenis van de bijbelse teksten.
Deze ‘historisch-kritische methode van bijbellezen’ plaatst de bijbeltekst terug in zijn ontstaansmilieu, en probeert met wetenschappelijke middelen te achterhalen op welke concrete vragen de bijbeltekst een antwoord wil geven. Pas wanneer dàt duidelijk is, kan men aan de hand van de bijbeltekst een antwoord proberen te formuleren op de vragen die men zich nu, in onze tijd, stelt. Waarbij men niet uit het oog mag verliezen dat de bijbel geen naslagwerk is voor wetenswaardigheden over natuur, techniek en geschiedenis, maar een boek waarin vele generaties van gelovige mensen hun geloofsvisie op mens en wereld en hun vertrouwvolle overgave aan God hebben tot uitdrukking gebracht. En op dat niveau is de afstand tussen de bijbelse mens en de mens van onze tijd wellicht niet zo groot.
Naast de ontstaansgeschiedenis van de bijbeltekst dient men ook aandacht te hebben voor de werkingsgeschiedeuis ervan. Daarmee bedoelt men dat de bijbeltekst gedurende eeuwen de joodse en de christelijke gemeenschap heeft beïnvloed en georiënteerd. De bijbel heeft ingewerkt op het geloof en het morele leven. Ook daarin zijn nogal wat verschillen te noteren: de ene periode was gevoeliger dan de andere voor bepaalde bijbelse thema’s. Toch tekent zich doorheen de eeuwenlange geschiedenis een duidelijke grondlijn af in het hanteren van de bijbel als het gezaghebbend, inspirerend,boek van de gelovige, zoals dat reeds in de bijbel zelf tot uiting komt in de herhaalde formules ‘woord van God’ of ‘zo spreekt de Heer’, een interpretatiesleutel die de bijbellezingen in de liturgie terecht vergezelt, want het is in de liturgische gemeenschapsviering dat de bijbel zijn oorspronkelijke betekenis terugvindt.
Eenweulange bijbelstudie heeft niet bewerkt dat alle problemen opgelost zijn of dat de bijbelgeleerden het over alles eens zijn. Ook op dit terrein is de verleiding groot om ‘iets nieuws’ te vinden in de oude teksten. Maar ondanks de talrijke, vaak verleidelijke, zijpaadjes wordt de grote hoofdweg steeds klaarder. Ernstig bijbellezen blijkt dan iets anders te zijn dan lukraak en eenzijdig bijbelteksten bijeen te rapen vanuit eigen smaak of overtuiging. Iets anders ook dan de bijbeltekst, los van zijn menselijke ontstaansgeschiedenis, te willen lezen als een vergaarbak van goddelijke waarheden waarvan elk woord letterlijk en historisch waar is. Zulke houding noemt men fundamentalisme. Ze gaat ervan uit dat de bijbel als goddelijk boek geen enkele kritische vraagstelling toelaat, want dat zou een uiting zijn van ongeloof. Die fundamentalistische houding die vooral leeft in sommige marginale groepen en sekten, is ten dele ontstaan uit reactie tegen rationalistische uitwassen van een bepaalde bijbelstudie waarin men inderdaad geen oog had voor de bijbel als geloofsboek. Om zich te kunnen handhaven is deze fundamentalistische bijbellezing verplicht allerhande spitsvondigheden aan te wenden om de waarheid van de bijbel te redden.
Vermelden we tenslotte nog dat men de bijbel – zoals elk boek – kan lezen vanuit een speciale invalshoek. De lens wordt dan ingesteld op een bepaald punt dat heel scherp naar voren treedt, maar de context waarin het thuishoort en waaraan het zijn betekenis ontleent, vervaagt en verdwijnt. Die scherpstelling gaat gepaard met eenzijdigheid en overbelichting. De speciale invalshoeken die in onze tijd nogal wat aangewend worden zijn: de materialistische bijbellezing (met toegespitste aandacht voor de maatschappelijke achtergronden van de bijbelse gebeurtenissen), de psychanalystische bijbellezing (die de verborgen psychanalytische mechanismen van de bijbelverhalen wil blootleggen), de feministische bijbellezing, enz.
Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.