Met de VBS naar Jordanië

Door Annie Broeckaert in VBS-Informatie 20 (1989) 36-41

29 maart 1989: achtendertig mensen tasten in Zaventem af wat ze de komende 10 dagen aan elkaar zullen hebben: ze zijn gekomen om deel te nemen aan de Jordaniëreis 1989 van de VBS. Op het eerste gezicht een heterogene groep: mannen en vrouwen, wat jongeren, wat ouderen, wat sportievelingen en wat meer gezeten burgers. Maar gedurende de reis zal al gauw blijken dat ze minstens één gemeenschappelijke trek vertonen: hun interesse voor het land ten Oosten van de Jordaan. Niemand is er volledig onwetend en onvoorbereid aan begonnen en dat komt de sfeer van de reis en de eenheid van de groep zeker ten goede.

Het eerste contact met het land is de aankomst in de hoofdstad Amman. Het is al donker – de zon verdwijnt in Jordanië al even na zessen achter de horizon – en het is er fris. Met de bus, die ons gedurende de hele reis trouwe diensten zal bewijzen, rijden we naar het hotel met de veelbelovende naam ‘Grand Palace’. Het is een lange rit en we rijden Amman binnen langs brede lanen en gebouwen met een aantrekkelijke architectuur.

Maar pas in het stralende zonlicht van de volgende morgen zien we welk een indrukwekkende stad Amman met haar anderhalf miljoen inwoners wel,,is. Gebouwd op 7 heuvels vormt ze een prachtig geheel van witte huisjes. Zou het waar zijn dat Amman na de ondergang van Beiroet de metropool van de Arabische wereld aan het worden is? Van grote welstand getuigen in elk geval de grote villa’s van de rijken in de sjieke buurt van de stad waar de Arabische gids ons met de nodige trots doorheen rijdt.

Amman is ook het bijbelse Rabbat Ammon, de stad waar de ongelukkige man van Batseba, Uria, door David de dood werd ingejaagd, en het Philadelphia van de Decapolis, en het heeft ook uit zijn historisch verleden heel wat te bieden. Zeer indrukwekkend is vooral het goed bewaarde Romeins theater te midden van de resten van het oude forum. Op de citadel met groots vergezicht over de stad bevindt zich, te midden van Romeinse en Byzantijnse ruïnes, een klein maar zeer interessant museum dat eigenlijk het historisch referentiekader geboden heeft voor het vele dat we de volgende dagen te zien hebben gekregen.

In de namiddag leerden we bij het winkelen in de bedrijvige soek Amman ook kennen als een echt Oosterse stad met de typische geur van kardemon en andere pittige kruiden.

Vrijdag 31 maart moet een hoogdag worden: Jerash. Onze eerste halte onderweg is het avontuurlijk gelegen kasteel van Araq el Arnir, een indrukwekkende getnige van de aanwezigheid van de Tobiaden, die hier beschutting kwamen zoeken in moeilijke tijden. Op een van de talrijke rotskamers die in de omgeving wèrden uitgehouwen staat hun naam nog in de rotswand gegrift.

We houden ook nog even halt aan de groene oevers van de Jabbok, mijmeren wat over het gevecht van Jakob met de engel, en rijden dan door naar het zonovergoten ruïneveld van de oude stad Gerasa (Jerash), een ander lid van de Decapolis. Woorden schieten te kort om de grootsheid en de gaafheid van deze site te beschrijven waar men zich zonder moeite het leven in een grote Romeinse stad kan voorstellen. Een prachtig bewaard, nog volledig geplaveid ovaalvormig forum omringd door zuilen, een groot theater en vooral de indrukwekkende hoofdstraat die zich over 800 meter, hier en daar nog geflankeerd door zuilen, door de oude stad uitstrekt. Men ziet er nog in alle duidelijkheid de stad zoals ze in het verre verleden geweest is: tempels, Byzantijnse kathedralen, een nympheum, winkeltjes aan weerszijden van de grote straat. Een onvergetelijke plaats.

En alsof het die dag niet op kon bracht de bus ons op de terugweg, niet zonder moeite, nog naar de burcht van Ajlun vanwaar we in de verte – met wat goede wil – het meer van Gennesaret konden zien blinken onder de zon.

Op zaterdag 1 april trokken we door Moab, het land van Ruth, met als eerste doel de berg Nebo, waar volgens de bijbelse traditie Mozes de dood vond nadat hij het Beloofde Land aan de overkant van de Jordaan in al zijn glorie had kunnen aanschouwen. Het is een zo wijds en overweldigend landschap dat je er kan blijven naar kijken: “Daar aan de overkant, die groene palmoase: Jericho!”

Boven op de berg staat een klein kerkje, ingericht als museum, met onverwacht mooie mozaïeken: een voorsmaakje van wat wij bij onze volgende halte in Madaba hoopten te vinden. Iedereen had immers in zijn reisgids gelezen over de beroemde mozaïekkaart van Madaba en de meesten moesten toch even iets doorslikken toen bleek hoe slecht deze kostbare mozaïek is bewaard gebleven. Maar toch begon ook dat stukje oudheid na wat uitleg en wat aanwijzingen opnieuw te leven.

Toen reisleider en gids er uiteindelijk toch in geslaagd waren ons in de bus te krijgen, zakten we af naar de gloeiendhete bakoven van de Dode Zee. De sportiefste trotseerden hitte en zout om een drijfje te wagen in het brakke water, maar de meesten zochten de luchtgekoelde ruimte op van de plaatselijke drankgelegenheid.

De 2de april bracht iets totaal anders: we verlieten nu de vruchtbare Jordaanstreek om resoluut Oostwaarts de basaltwoestijn in te trekken. We verlieten de Grieks-Romeinse wereld en de Bijbel om ous onder te dompelen in de cultuur van de vroege Islam: de tocht ging die dag naar vier van de bekende zandkastelen van de Omajaden.

Te midden van het totale niets, na kilometers rijden door een woestijn van zand en zwarte stenen, waar de mens zich steeds kleiner en nietiger gaat voelen, hebben deze mohammedaanse prinsen een reeks kastelen opgericht, ver van de bewoonde wereld: forse bolwerken voor de vermoeide heersers die er wellicht vrijheid en vermaak kwamen zoeken.

Op maandag 3 april stonden alweer twee andere steden van de Decapolis. Op het programma: rond de middag Pella, volgens Eusebius de vluchtplaats van de joodse christenen, een uitgestrekte site waar de opgravingen nog maar aan hun begin zijn; later op de dag Um Qais, het bijbelse Gadara, de plaats waar de genezen bezetene waarschijnlijk vandaan kwam.

Hoogtepunt van die dag was echter het bezoek in de voormiddag aan Tel el Saidje: een pre-christelijke opgraving waar de werkzaamheden in volle gang waren, en waar we deskundig en vriendelijk werden rondgeleid door een van de verantwoordelijken van de opgraving zelf. Het was een zeer bijzondere ervaring dat doorkijkje achter de schermen van de veeleisende wetenschap
die de archeologie is.

Het was onze laatste avond in Amman. ’s Anderdaags vertrokken we naar Aqaba. Die dinsdag zou een lange dag worden want we zouden de 335 km lange reis gedeeltelijk afleggen langs de oude koninklijke weg en ondertussen nog verschillende interessante haltes maken.

Een eerste overweldigende ervaring op deze dagtocht was de doortocht door de wadi Mujib: plotseling ontvouwt deze adembenemende canyon zich als een wijdse kloof aan het gezicht. Een ervaren chauffeur waagde onvervaard de afdaling naar de wadi zelf om dan in een grote krachtinspanning de wanden van de andere oever weer op te kruipen. Intussen zoemden de camera’s als nooit tevoren: het was de omweg waard.

Na wat speurwerk – de reisleider kende beter de weg dan de Arabische gids – vonden we in de nabijheid reeds van Kerak het plaatsje Lejjun. We bezochten er de sterk verwoeste maar nog herkenbare resten van een Romeins legerkamp, met zijn typische structuur die we sinds Caesars De Bello Gallico allemaal wel op papier kennen.

Rond de middag bereikten we de nog typisch oosterse stad Kerak met haar fameuse resten van een door de kruisvaarders en de Mamelukken opgerichte burcht. Wat verder op onze tocht hadden we nog een laatste klim naar de op een eenzame bergtop gelegen analoge burcht van Shobak.

Daarna verlieten we voor goed de koninklijke weg om langs de snellere autostrade in één trek door te rijden naar Aqaba. Er was op die autoweg een nooit geziene drukte van vrachtverkeer waar de chauffeur zich na deze toch reeds vermoeiende dag met bewonderenswaardige kalmte en behendigheid doorheen werkte. Toen we eindelijk onze bestemming bereikten was het al geruime tijd donker. Te midden van geurende bloemen was het hotel Alcazar, gebouwd rond een koele patio, een ware oase.

Woensdag 5 april: hooggespannen verwachtingen, want op het programma staat een volle dag Petra. Alweer onder een stralende zon stonden we aan de ingang van de smalle Sik die onze weg naar het sprookjesland was. Een tiental vatten de 1800 m lange tocht door de steenachtige kloof te voet aan, de anderen beklommen de tamme paardjes en lieten zich rijden. Niemand kan onberoerd blijven als opeens die smalle donkere kloof uitloopt in het lichtovergoten keteldal met de wereldberoemde graftempel uitgehouwen in schitterende roze rotssteen. Men roept ‘oh!’ en ‘ah!’ of men blijft gewoon volledig sprakeloos.

De hele verdere dag werd doorgebracht in deze immense doden-en tempelstad, door de Nabateeën volledig uitgehouwen in de rotsen. Voor de moedigsten – en dat was praktisch iedereen – was er nog een 2 uur durende klimpartij naar de beroemde graftempel van Ed Deir, een waardige beloning voor een zware inspanning.

’s Anderendaags, op 6 april, keren we eerst nog even terug naar Petra waar we aan de andere zijde van de stad nog enkele mooie monumenten bezoeken om daarna het nabijgelegen El Beida aan te doen. El Beida is een goed bewaarde neolitische site, één van de oudste nederzettingen ter wereld: 7000 jaar geleden woonden binnen deze nu schamele muurtjes reeds mensen met hetzelfde lief en leed als het onze.

Om uit te blazen van die historisch-culturele overvloed was er in de namiddag een natuurwandeling voorzien in Wadi Rum, een diepe kloof tussen machtige donkere rotsen: ook de natuur heeft haar monumenten. Enkele vindingrijken, nooit verzadigden hebben ook hier nog de resten teruggevonden van een Nabateese tempeL Voor allen was het een tot rust komen in een vreemd mooi natuurkader.

De laatste dag in Aqaba was er een van ontspanning aan het ‘mondaine’ strand. Een boottochtje in de voormiddag in de bekende golf van de Rode Zee onthulde door een glazen bodem interessante formaties van koralen en waterplanten, maar we hadden de voorbije dagen al zo ongelooflijk veel gezien! De namiddag was bestemd voor de laatste aankopen en het opvangen van de laatste warme zonnestralen aan het palmenstrand.

Vanop het terras van onze hotelkamer, vlakbij de palmen van de Rode Zee, zagen we op enkele kilometers afstand de Israëlische stad Eilat liggen, en nog een paar kilometer verderop het Egyptische Taba. Dat was het paradijselijk beeld waarmee we op een gloeiend hete tarmak ons vliegtuig van Royal Jordanian binnenstapten.

De mensen die ons enkele uren later in Zaventem kwamen afhalen vertelden dat het hier in België gesneeuwd had.

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.