De twistgesprekken in het evangelie volgens Marcus

Door J. Lamote in VBS-Informatie 4 (1973) 46-61

Inleiding

1. De plaats in de catechese

Er zijn veel catechetische aanleidingen om één of meerdere twistgesprekken in te schakelen. Maar er moet onmiddellijk aan toegevoegd worden dat men het zeker niet mag doen zoals hier in deze uiteenzetting. Daarbij moet men dan nog rekening houden met het feit dat het evangelie niet mag gebruikt worden in de catechese als een historisch leesboek. Want dit leidt ons naar een impasse. Nog minder mag men het aanwenden als een boek met lessen voor moraal, pasklaar en tot op de letter toe te passen op ons dagelijks leven. Als laatste hoeven we er zorg voor te dragen dat het evangelie geen leesboek wordt, maar een werkboek. Zolang het om vertellingen of sprookjes gaat hebben we de betekenis nog niet door, hebben we er nog niets “in-gezien”, geloven we nog niet.

Dikwijls komt het voor dat we een bepaalde periode in het leven of in de tijd met “nieuw” aanduiden. Dit is een gezegde dat dieper gaat dan het onmiddellijk objectiveerbare feit. Mensen die die tekens van het nieuwe zien en interpreteren worden profeten genoemd. Het is precies in deze zin dat men de twistgesprekken in het evangelie volgens Marcus kan benaderen, vanuit het profetisch-kerygmatische. Want volgens Marcus mogen we ons niet vastankeren aan het onmiddellijk gegevene. Wij moeten dieper gaan graven, het onder een andere hoek zien. De tijd waarin we leven, evolutie van kind naar volwassenheid of botsingen tussen ouders en kinderen zijn alle van dit nieuwe als we maar willen inzien.

2. Het evangelie volgens Marcus: een epos

In het evangelie volgens Marcus hebben we dikwijls tegenstellingen. Deze veroorzaken een spanning zodat een gelovige zich bevindt binnen dit spanningsveld: een realiteit en de doorlichting ervan. Het gaat over zien en inzien, luisteren en beluisteren, rein en onrein… enz. Het wordt voorgesteld als een strijd, een epos. Het ene kamp ligt in het objectiveerbare, het andere in de profetische interpretatie. De richting naar de oplossing is reeds gegeven, maar dat wil absoluut niet zeggen dat de oplossing er reeds is. Deze moet door ons voor een deel nog waar gemaakt worden. Daarom moet ons voor een deel nog waargemaakt worden. Daarom nemen wij ook deel aan het epos, nog elke dag. In die zin moet men dan ook de twistgesprekken zien.

3. De plaats van de twistgesprekken in het evangelie volgens Marcus

Belangrijk schijnt te zijn dat er in het Marcusevangelie twee grote blokken van twistgesprekken voorkomen. Voor de duidelijkheid geven we hieronder het schema.

Periode te Galilea: vijf twistgesprekken
2,   1-12:
13-17:
18-22:
23-28:
over het vergeven van de zonden
roeping van Levi, het omgaan met zondaars
de tijd van het vasten
het oogsten op de sabbat
3,   1-6: goed- of kwaaddoen op de sabbat
Periode te Jeruzalem: vijf twistgesprekken
11, 27-33: de oorsprong van Jezus’ volmacht
12, 13-17:
18-27:
28-34:
35-37:
moeten er nog belastingen betaald worden?
het dilemma over de verrijzenis
het eerste gebod
de zoon van David

Het is opmerkelijk dat in de eerste groep het eerste en het laatste twistgesprek gepaard gaan met een wonder en dat de tweemaal vijf twistgesprekken een soort kader vormen van het evangelie.

Naast deze twistgesprekken zijn er nog vier, of volgens sommigen beweren vijf, twistgesprekken in het middengedeelte verspreid:

3, 20-30: Belzeboel
7,   1-23: rein en onrein
8, 11-13: weigering van een teken
10,   1-12:
17-31:
echtscheiding
de rijke jongeling

4. Zijn de twistgesprekken rabbijnse discussies?

Dat er vele gelijkenissen zijn tussen een rabbijnse discussie en een twistgesprek hoeft geen betoog: het stellen van vraag en tegen-vraag; de wijze van argumenteren; de behandeling van sommige problemen… enz. Van dit argument maken dan ook sommige auteurs gebruik, degenen die zich vooral aan de vorm interesseren, om te beweren dat de twistgesprekken gemaakt zijn door een eerste kristelijke gemeenschap als schakel in hun apologetiek.

Er valt inderdaad niet te twijfelen aan het feit dat die eerste gemeenschap een grote rol gespeeld heeft in de keuze en het uitschrijven van de twistgesprekken. Maar men mag niet gaan beweren dat er dan absoluut geen historische achtergrond zou geweest zijn. Evenmin mag men beweren dat die historische achtergrond zo is dat elk twistgesprek zo gevoerd zou zijn of uitgesproken is in de vorm zoals het er staat. Dit zou al even onzinnig en zou het evangelie zeker tekort doen.

Als we bijvoorbeeld het probleem van de sabbat nemen, dan kan men bezwaarlijk stellen dat er historisch in het leven van Jezus niet de minste aanleiding zou geweest zijn. Maar vanuit de verrijzeniservaring krijgt dit alles een profetische tekenwaarde die men er misschien oorspronkelijk niet “in-zag”. Anders is het gewoon niet de moeite waard alleen maar in het evangelie te schrijven dat Jezus de sabbat onderhield, maar hem ook openbaar durfde te overtreden.

We mogen ons dus niet louter beperken tot de vorm, want dan zou het inderdaad de moeite niet lonen het evangelie te lezen als evangelie. Het zou een gewoon geschiedenisboek zijn. Want in deze veronderstelling zou Jezus alleen enkele schoolvraagstukken over praktijk en moraal behandelen. Welnu, als Jezus anders handelt en denkt dan zijn tegenstanders, dan is het niet omdat Hij van een andere school is. Zijn handelingen en optreden is profetisch te zien. Wat naar buiten te zien en te horen valt, moet men trachten in te zien, het is een teken. Men mag dus niet direct gaan redeneren, zoals sommige leerlingen in de klas: “Jezus overtreedt de sabbat, dus moeten wij de zondag ook niet meer naar de mis gaan!”.

Een laatste opmerking is dat het twisten op zich in het evangelie volgens Marcus ook een tekenwaarde heeft: het epos van Kristus met de duivel. Daarom krijgen de twistgesprekken een zin vanuit Mc. 3,20-30. Want hier wordt gewezen op dit tekenkarakter: de aanwezigheid van iets en iemand die nieuw is. Het oude en het nieuwe liggen voortdurend met elkaar overhoop, ergens zijn ze onverenigbaar. Het ene moet het andere overwinnen, maar het is nog niet gebeurd.

I. De periode te Galilea

Inleiding

De eerste reeks twistgesprekken vormt een soort tweeluik met de dag te Kafarnaüm. De binding is zeer duidelijk:

  • begin: 1,21: Jezus gaat naar Kafarnaüm; 2,1: Jezus gaat opnieuw naar Kafarnaüm
  • einde: 1,35: Jezus gaat weg; 3,7: Jezus gaat weg
  • Vóór de dag te Kafarnaüm hebben we de roeping van de twee broederparen (Mc. 1,16-20) en na de twistgesprekken hebben we de roeping van de twaalf (Mc. 3,13-19).
  • Vóór de eerste roeping is er een samenvatting (Mc. 1,14-15) en vóór de tweede roeping eveneens (Mc. 3,7-12).
  • Deze binding is een soort tegenstelling: terwijl de dag te Kafarnaüm een climax van succes is, zijn de twistgesprekken een anticlimax of een climax van tegenstelling. Want in de twistgesprekken steekt ook een climax:
    2,6:   in hun hart,
    2,16: tot uw leerlingen,
    2,18: uw leerlingen,
    2,23: Hij is verantwoordelijk voor zijn leerlingen,
    3,1:   Jezus neemt zelf het initiatief tot de aanval.
    Dat alles culmineert in Mc. 3,6: ze willen Hem ter dood brengen.

1. Het vergeven van zonden: Mc. 2,1-12

A. Overzicht van het catechetische gebruik

Wanneer men de handboeken doorloopt kan men verschillende strekkingen ontmoeten die we hier zeer in het kort weergeven.

a. Vertellend

Sommige catecheten maken van de drie verhalen (Mc., Mt. Lc.) één verhaal. De vermeende hiaten van de ene evangelist vult men op met stof uit de andere. Hierbij maakt men soms nieuwe personen aan wie men namen geeft: er waren vier dragers: zijn buurman Fons, zijn broer Pieter… enz. Bij oudere leerlingen zal men het wel niet zover drijven. Maar het is des te gevaarlijker bij de jongere. Het hoeft geen betoog dat men zo niet alleen het eigen inzicht van elke evangelist verliest, maar een gevaar dat veel erger is bestaat hierin dat men bij de leerlingen een vals historicisme kweekt die ze afsluit van elk inzicht. In hun later leven krijgen ze daarmee dan ook veel moeilijkheden.

b. Psychologiserend

Deze richting is dikwijls versmolten met de vorige omdat, wanneer men eens aan het vertellen gaat men verder blijft fantaseren. Men probeert vooral de gevoelige snaar te bespelen. De blik van Jezus en het effect moeten het vooral ontgelden: “Jezus zag midden in zijn hart en de jongeling werd helemaal rood…”. Verder worden dan de dankbaarheid van de jongeling beschreven, zijn verwachtingen, de loensheid van de Farizeeën, het gevoel van de jongeling als zijn zonden vergeven zijn… Heel het gerecht wil men wat smakelijker maken. Ten onrechte denkt men dat het dan meer echt is.

c. Dogmatiserend en moraliserend

Hier valt vooral op dat men niet overweg kan met het onderscheid tussen de ziekte van het lichaam en deze die men noemt: de ziekte van de ziel. Men stapt vlot van het ene naar het andere over zonder de minste moeilijkheid. De ziekte van de ziel is de voornaamste en daarom geneest Jezus dit dan eerst. Van hier vertrekt men dan naar de biechtpraktijk en verwittigt de leerlingen dat men geen zonden mag achterhouden want Jezus ziet alles. En men sluit af met: Jezus vergeeft nu nog door de priesters.

Bij grotere leerlingen brengt dit wel veel moeilijkheden mee als men ze eenmaal aan het woord laat. Om maar één voorbeeld te geven: een catecheet speelde in op de biecht door te zeggen dat Jezus nu nog zonden vergeeft door zijn priesters en door hen alleen. Een van de leerlingen vroeg dan of zij ook de lammen deden gaan zoals in het evangelie beschreven staat.

De fout van een dergelijke didactiek komt hier vlug aan het licht, want langs zulke redeneringen kan men ontdekken hoe de leerlingen redeneren. Bij jongere leerlingen werkt het ook zeer nefast omdat men huidige praktijken rechtstreeks wil stoelen, apostolisch dan, op het evangelie, op de handelingen van Jezus zelf. Hierdoor worden de leerlingen afgesneden van een echt evangelisch leven.

d. Actualiserend maar te sterk symboliserend

Sommige catecheten actualiseren wel maar geven elk element van het verhaal een symbolische waarde. Men zou haast een symbolen-lexicon nodig hebben om evangelisch te kunnen leven. Enkele voorbeelden zijn:

  • Er was veel volk zodat de mensen tot op de straat moeten staan: nu zijn er nog veel mensen die het Woord wel willen horen, maar ze kunnen niet. De Kerk is echter niet van het getal afhankelijk maar van de diepte van hun geloof. Als ze maar willen is het al genoeg.
  • De dragers breken het dak open: als men echt wil geloven bestaan er echt geen hindernissen meer, men doet het onmogelijke en het meest onverwachte.
  • Jezus vergeeft eerst de zonden: er is maar één echte nood in de mensen: de zielenood. Zonden vergeven is veel belangrijker dan het lichaam genezen. Men gaat dan nog verder door ziekte en zonde in een oorzakelijk verband te brengen. Zo valt men dan op het psychologische terrein terug: Jezus was een groot psycholoog. Men moet hier goed voor ogen houden dat het evangelie niet alleen maar symbool is. Het is symbool! Daarom is het werkelijkheid!

Zonder af breuk te doen aan al deze richtingen kan men wel zeggen dat exegetisch onderzoek en catechese hand in hand moeten gaan. Die exegetische arbeid moet zeker niet gedaan worden door de leerlingen. Men moet er nu ook geen mini-exegeten van maken. Wat primeert is de godsdienstige opvoeding, wat niet louter een opvoeding tot praktijken is. Het verwonderlijke en schandaliserende optreden van Jezus moet dan ook genoeg in het licht komen samen met het tekenkarakter. Daarom wordt er van de catecheet een exegetisch inzicht verwacht. De echte wetenschappelijke exegese hoeft niet noodzakelijk door hem persoonlijk gedaan te worden.

B. Exegetisch onderzoek

Het is onbegonnen werk hier een volledige exegetische studie te publiceren. Daarom volgen hier een drietal problemen.

a. Een dubbelverhaal?

Deze pericoop schijnt een mengsel te zijn van twee verhalen: het wonder van de lamme (3-5a met 11-12) en anderzijds het vergevingswoord (5b-10). Er zijn dan ook twee hoogtepunten: de genezing en de vergeving. Vandaar de scheiding die men dikwijls trekt tussen de genezing van de ziel en deze van het lichaam. Wanneer men de stijl en de woordkeuze onderzoekt van beide delen zou men, wat de vorm betreft, volgens sommigen het middengedeelte eruit kunnen weglaten.

b. De oorsprong?

Bij verschillende exegeten treft men de stelling aan dat de eerste gemeente dit verhaal heeft gestimuleerd omdat zij een probleem hadden met de praktijk van het zonden vergeven. Deze praktijk deed men teruggaan op Jezus die zijn apostelen de macht gegeven heeft om in de Kerk hetzelfde te doen als Hij.

Men kan zich toch de vraag stellen of deze scheiding tussen zonden vergeven en het lichaam genezen geen verband houdt met ons westers denkpatroon. Maakt een jood wel een scheiding tussen lichaam en ziel? Maakt hij een scheiding tussen teken en betekenis? In onze catechese komen er wel enkele problemen uit voort

  • “De lamme is toch niet veel beter gebaat met het feit dat Jezus zijn zonden vergeeft!”
  • “De lamme had toch wat anders verwacht dan dit?”

De leerlingen leggen automatisch het hoogtepunt van het verhaal bij de genezing. Vandaar de verkeerde vraag, althans in hun kijk: ” wat heeft zonde met ziekte te maken?” Wat blijft men over het algemeen in die tweeledigheid zitten van ervaring en openbaring, natuur en bovennatuur.

De apologetische inslag van het verhaal is moeilijk te aanvaarden omdat het zondenvergeven in de eerste gemeente nog niet zo alledaags was, zelfs niet in de Pastor Hermas. Omgekeerd zou men ook kunnen beweren dat het wonder eigenlijk een latere toevoeging is om het vergevingswoord te onderstrepen.

Het enige waar het hier feitelijk op aan komt voor de catechese is het verhaal zoals we het nu vinden bij Marcus. Dit verhaal is een eenheid met als hoogtepunt vers 10. Want waar is anders de inleiding van het twistgesprek gebleven? Zegt het hoogtepunt in vers 10 wel iets zonder het wonder? Het geheel is gemaakt in functie van de delen en omgekeerd. De betekenis van het wonder komt uit 5b-10. Dit stuk is trouwens zeer marciaans.

“Opdat ge zoudt weten…”: het wonder tooont op de een of andere wijze aan dat Jezus de volmacht heeft om zonden op aarde te vergeven. Het schijnt inderdaad zo te zijn dat Jezus meer belang hecht aan het zonden vergeven dan aan de genezing. Hij schijnt de genezing maar te doen omdat Hij gedwongen wordt. Moest er mee geloof, inzicht, zijn, dan zou de genezing niet nodig zijn. Maar toch moet men hier zeer goed verstaan dat de genezing geen bewijs is maar een teken. Dat verandert de hele zaak.

Het is inderdaad waar dat de vergeving van zonden deel uitmaakt van de messiaanse verwachting van de joden. Maar toch speelt dit een zeer grote rol in de eschatologische verwachting. In het Nieuw Testament wordt het zelfs gezien als een messiaans werk bij uitstek. Vandaar de betekenis. Wat hier in dit verhaal naar voor komt is dat het zonden vergeven NU en HIER door Kristus aan de mens op aarde gegeven is in Jezus. De eschatologie, de eindtijd is ingezet en maakt met Jezus een begin: “Maar het wonder maakt misschien meer indruk op U?”

c. De volmacht van de Mensenzoon

De Mensenzoon doet niet bij Marcus zijn eerste intrede, in de exegetische uitleg zijn er twee richtingen van interpretatie: sommigen beweren dat men hier met een loutere zelfbenaming te doen heeft, terwijl anderen er een verwijzing in zien naar Dan. 7,14. De reden van deze laatste groep is dat Marcus deze titel samen gebruikt met “volmacht”. In Dan. 7,14 komt het woord “volmacht” driemaal voor. Het is het griekse woord voor het arameesche “Schaltan” vanwaar de naam Sultan voorkomt.

Kort samengevat zou deze tekst dan betekenen dat Jezus, een mens NU en HIER volmacht gekregen heeft om zonden op aarde te vergeven, de eindtijd is dus begonnen. Als dat waar is, dan is Jezus de mensenzoon bij uitstek voor hen die willen inzien. De rest moet noodzakelijk geschandaliseerd zijn.

C. Catechetisch

Deze exegese heeft een directe weerslag op de catechese. Want men moet dan het zonden vergeven en de genezing van de lamme als tekens zien vna het feit dat de vervulling, de eindtijd, met Jezus-Kristus is begonnen. Het zijn beiden tekens van éénzelfde werkelijkheid en volgens Marcus impliceren ze elkaar.

Uit één van de catechetische reacties van de leerlingen volgt hier een uittreksel. Het is alleen ter illustratie want men heeft het catechetisch gebeuren, erbij moeten bestuderen. De opdracht was dit verhaal te verwerken en dan volgens de betekenis ervan voor ons te spelen:

Gisteren heb ik aan Evelyne gevraagd iets voor mij te doen, maar ze wilde niet. Ze wilde geen stap meer zetten voor mij. De reden hiervan was dat ik haar eergisteren gekwetst had door een opmerking te maken. Vandaag zei ik haar: “Kom zand erover, laten we dat nu vergeven en vergeten”. Toen gebeurde er iets heel eigenaardigs. Ze draaide zich plots om en zegde: “Goed, ik zal terug marcheren!”

Wanneer men alles goed ontleedt zal men inzien dat beide zaken tekens zijn van éénzelfde werkelijkheid en het vergeven de voorwaarde was om terug te gaan.

2. De maaltijd met de zondaars: Mc. 2,13-17

De volgende pericopen zullen we in vogelvlucht doornemen. Bij Mc. 2,13-17 staan we opnieuw met een dubbelverhaal: de roeping van Levi (v.14) en de maaltijd zelf (v. 15-17). Terug staan we voor een moeilijke aansluiting: Wie geeft de maaltijd? Is Levi erbij… ?

Eén feit is zeker: zelfs een tollenaar kan een leerling van Jezus zijn. Jezus neemt de maaltijd met tollenaars en zondaars. Dit gegeven komt zo dikwijls voor in de evangelische traditie dat men moeilijk aan de historiciteit ervan kan twijfelen. Deze sociale klasse voelt zich bij Jezus thuis. Maar dat is het schandaal voor degenen die niet inzien.

Het hoogtepunt van het verhaal ligt ongetwijfeld in v. 17. Het is een soort spreukvorm waarmee de griekse wijsgeren zich ook reeds verdedigen. Er steekt een ironische toon in: de Farizeeën voelen zich gerechtigd want zij vervullen de wet, zij zijn niet ziek. Als Jezus dan eet met tollenaars en zondaars is dit een teken dat de tijd van zonden vergeven reeds aanwezig is. De maaltijd is een verdere uitwerking hiervan. Er zijn immers vier maaltijden die een centrale plaats innemen in de geschiedenis.

  • De maaltijd der veroordeling: Adam en Eva
  • De wonderbare spijzing van joden en heidenen, waartussen het twistgesprek over rein en onrein
  • Het laatste avondmaal
  • De eindmaaltijd beschreven in Jes. 61, 1vv.

De tijd dat iedereen, zonder onderscheid, aan tafel kan gaan zitten is aangebroken! Het messiaanse feest kan beginnen! De barrières moeten opgeheven worden.

Catechetisch heeft men hier zeer veel toepassingen: oecumene, sociaal-, fysische- en moreel-gehandicapten… Men moet er wel goed de nadruk opleggen dat het een werkelijkheid is. Het is niet maar een teken.

3. De tijd van het vasten: Mc. 2,18-22

Uit de exegetische studie valt er hier op te merken dat het niet zozeer gaat over het vasten zelf, maar over de gepaste tijd van het vasten. Een tweede feit is de titel van “Bruidegom” die Marcus hier aan Jezus toeschrijft. Zoals in de twee vorige pericopen waar we de titel “Vergever van de zonden” en “Geneesheer” hadden, is deze titel ook hier alleen op Jahweh toepasbaar.

Welnu, het is precies de tijd van de Bruidegom die de leerlingen van het vasten dispenseert. De dag van de Messias zijn de wittebroodsweken bij uitstek. Waarom zou men dan moeten vasten? Dat de leerlingen niet vasten wordt door Jezus geïnterpreteerd als een teken van de messiaanse tijd die nu aangebroken is. Degenen die die tekens niet herkennen zijn diep geschandaliseerd. daarom zijn de twee hieropvolgende gelijkenissen ingelast.

Het grondgegeven van deze gelijkenissen is de tegenstelling tussen oud en nieuw. Deze antithese vinden we nog in het evangelie: het gezegde over de nieuwe tempel, het nieuwe Jerusalem, het nieuwe Israel, de nieuwe mens… De betekenissen wordt wel in twee richtingen gezien: de enen zijn radicaal en menden dat het nieuwe onverenigbaar is met het oude: terwijl de anderen een meer gematigde stelling innemen. Eén zaak is zeker: de tijden zijn NU reeds veranderd, “Zie Ik maak alles nieuw!”.

Catechetische uitwerking: het oude en het nieuwe zijn nog altijd tesamen. Vandaar de spanningen en scheuringen, barsten en breuken. Eens zal het nieuwe de totaliteit zijn, als wij maar voldoende evangelisch leven.

4. Het oogsten op de sabbat: Mc. 2,23-28

Op het eerste zicht staan we hier voor een rabbijnse discussie: Wat mag niet en wat mag wel op de sabbat? In het jodendom speelt de sabbat een zeer grote rol. In de Mischna zijn er 63 tractaten waarvan dat van de sabbat het grootste is. Er waren 39 verboden activiteiten die later nog aangedikt werden. Het aren lezen werd door Deut. 23,26 aangezien als een deel van de oogst en daarom verboden op de sabbat. Jezus gaat hiertegen in. Maar dat is geenszins een aanleiding om te zeggen dat Hij gemakkelijker was in de toepassing van de Wet.

Onze eerste vraag moet zijn of we hier wel voor een rabbijnse discussie staan. Gaat het hier wel over praktijken die verboden of niet verboden worden door een wet? Men moet goed voor ogen houden dat de sabbat stoelt op Genesis en dat Genesis niet zomaar een verhaaltje is als een sprookje. Men moet dit bekijken zoals we onze echte liturgie zien: het Paasfeest moet herhaald worden tot aan de eindvoltooiing. Exodus is iets dat voortduren gebeurd en gevierd moet worden.

Men kan zich wel afvragen wat David hier komt doen. Want wat David deed gebeurde toch niet op een sabbat? Welk is dan de vergelijking? David, groot personage uit het Oud Testament, heeft het zich zelf en zijn volgelingen toegestaan de Wet te overtreden. Onmiddellijk kan men er aan toevoegen: hier is méér dan David met zijn volgelingen, hier is de Heer van de sabbat! De nieuwe tijd is begonnen en daarom gelden er andere wetten. Of beter gezegd: daarom geldt de basis van de Wet.

het is zee opmerkelijk dat onmiddellijk na de perikoop over het vasten de Codex Bezae bij Lucas een verklaring inlast: “Dezelfde dag, toen hij een man zag werken op de dag van de sabbat, zegde hij hem: “Man, als ge weet wat ge doet, zijt ge zalig; maar als u het niet weet, bent u een vervloekte en een overtreder van de Wet!”.

Als Jezus en zijn leerlingen dat doen, dan is dat niet omdat ze breder zijn van opvatting omtrent de wet op de sabbat, want bepaalde Rabbi’s zegden hetzelfde als Jezus: “De sabbat is aan u gegeven en u zijt niet aan de sabbat gegeven.” Jezus interpreteert de verboden handeling profetisch. De nieuwe tijd is er reeds! Dit alles moet men zien vanuit het licht van de verrijzenis die door de evangelisten onmiddellijk NA een sabbat geplaatst wordt.

In dezelfde zin moet men dan ook verder redeneren over het feit dat Jezus ook de sabbat onderhield voor Hij hem, volgens de evangelisten, grondig veranderde van zin en inhoud, of misschien naar zijn oorspronkelijke zin en inhoud terugbracht.

5. Genezing op de sabbat: Mc. 3,1-6

Dit verhaal sluit onmiddellijk aan bij het vorige, wat de inhoud betreft, en bij het eerste, want de vorm betreft. Jezus trekt zelf ten aanval door de Farizeeën voor de keus te stellen: “Mag men op de sabbat goed doen of kwaad, een leven redden of het verloren doen gaan?” Ze willen echter niet inzien, ze blijven verstokt, zoals men het noemt. Daarom ook trekken ze onmiddellijk hun besluit, dat historisch hier wel wat te vroeg komt maar zeer goed de zin weergeeft: “Hij moet sterven”. Dat is dan hun ongeluk, want daardoor bewerken ze zelf wat ze eigenlijk niet gewild hadden.

Hiermee is het strijdperk afgetekend en al wat voorafging, wordt theoretisch samengevat in het volgende twistgesprek: Mc. 3,20-30.

II. Drie tussentijdse twistgesprekken

Uit de tussentijdse twistgesprekken nemen we drie voorbeelden omdat ze ons leiden naar het diepere inzicht van de zin der twistgesprekken in het evangelie volgens Marcus.

1. Belzeboel: Mc. 3,20-30

Dit twistgesprek is er een van zeer hoge kwaliteit. Het geeft de interpretatielijn aan van de duiveluitdrijvingen in het bijzonder en van de wonderen in het algemeen. In zekere zin is het de sleutel van het evangelie volgens Marcus, in zover de sleutel niet in elk verhaal afzonderlijk aanwezig is. Want elk verhaal is een weergave van één centrale ervaring: de verrijzenis.

Dit twistgesprek is ook zeer bruikbaar in de catechese op verschillende plaatsen en ogenblikken. Exegetisch speelt het een belangrijke rol omdat het voorkomt in Q en de verhalende stof van Marcus. Sommigen steunen zich hierop om aan te tonen dat Marcus eventueel Q gekend heeft. Historisch schijnt het ook van zeer groot nut te zijn omdat men over het algemeen aanvaardt dat dit stuk sterk historisch is.

Men kan het verhaal indelen in twee grote delen: de beschuldiging (van de familie v. 21 en van de schriftgeleerden v. 22) en de weerlegging hiervan. Het tweede deel is terug in te delen in drie delen: inleiding (v. 23) met twee gelijkenissen (v. 24, 25) en een besluit (v. 26); de uitspraak over de sterkere (v. 27); het gezegde over de heiligschennis (v. 28.29.30).

Eerst plaatst Jezus zich op het plan van de tegenstrever: “Laten we aannemen dat ik…, dan is het met de Satan gedaan!” Dit is een besluit uit de twee gelijkenissen. Dan gaat de redenering verder: “Dus moet er een sterkere zijn dan de Satan”. Iedereen weet dat het over de Messias gaat. Want hieruit volgt het logion over de heiligschennis met een verwijzing naar het eerste twistgesprek: “Wat is de zonde die nooit vergeven wordt?” De hardleersheid van de Farizeeën die niet willen inzien!” Hieraan wordt een marciaanse noot toegevoegd voor degenen die het nog niet zouden begrijpen: “Het Rijk Gods is begonnen. Ik ben de Messias want Ik handel nu door de Geest.” Dus zijn alle duiveluitdrijvingen, alle wonderen en alle handelingen van Jezus in het algemeen tekens voor hen die zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van dat Rijk. Alles is dus zeer duidelijk profetisch, kerygmatisch. Het is dus zeer duidelijk dat Marcus het zogenaamde messiasgeheim niet zomeer uitgevonden heeft, maar het uit de feiten naarvoor gehaald heeft.

Dit twistgesprek is zeer gemakkelijk te gebruiken naar aanleiding van de wonderen. Want de vraag bij de leerlingen is altijd: “Bestaan de wonderen?” Men kan dit probleem wel uit de weg gaan door allerlei kunst- en vliegwerk, maar ze zullen de vraag opnieuw stellen: “Zijn de wonderen echt gebeurd?”

Vanuit Mc. 3,20-30 kan men een begin van antwoord geven. Misschien kan men de leerlingen eerst dat stuk doen spelen en ze goed doen nadenken over de inhoud van wat ze zeggen. De ontleding ziet er dan ongeveer als volgt uit:

  • Kon Jezus bepaalde zaken gedaan hebben die voor de mensen van zijn tijd als wonderen aangezien werden? Hierop is het antwoord direct: “Ja, want de apostelen, de rabbi’s van zijn tijd… deden er ook. Waarom zou Jezus het niet gekund hebben? Trouwens, zijn tegenstanders, zoals hier in het gesprek, betwijfelen ook niet dat Hij er doet.”
  • Zijn de wonderen zo gebeurd zoals ze ons voorliggen in het evangelie? Absoluut niet, want het evangelie is geen biografie in de enge zin van het woord. het is niet zonder meer een relaas van objectieve feiten maar een beschrijving vanuit een bepaald inzicht. Het is precies deze hoek van belichting die de tegenstanders van Jezus niet hebben. Ze noemen het zwarte kunst. Hij gaat met de duivel om.
  • Welke betekenis hebben deze feiten dan wel? Dit is in het twistgesprek zeer klaar verwoord: Bij Jezus is het begonnen! Het Rijks Gods wordt aanwezig gesteld in zijn handelingen. Deze handelingen hebben dus een hoge tekenwaarde: waar de storm gestild wordt, waar de lammen opnieuw kunnen gaan, waar de blinden weer zien… enz. breekt het Rijk Gods door.

Hierna kan men dan één van de wonderen nemen om uit te leggen wat dit wil zeggen.

2. Rein en onrein: Mc. 7,1-23

Dit twistgesprek staat op een zeer interessante plaats: tussen de eerste spijzing en de tweede en juist vóór de Syro-phoenicische. Vanuit deze pericopen valt er reeds heel wat op de betekenis van dit twistgesprek: eerste spijzing voor Israël, tweede spijzing voor de heidenen. Het probleem wordt dus principieel in het twistgesprek gesteld (de leer) en onmiddellijk geconcretiseerd in het handelen (het wonder van de heidense vrouw). Opmerkelijk is ook dat tussen dit twistgesprek en de brief aan de Hebreeën veel schakels zijn. Eveneens zijn er verbindingen met het visioen van Petrus in de handelingen en met hoofdstuk zes van de bergrede.

Sommige exegeten zijn hier opnieuw veel te historiserend te werk gegaan. Ze verplaatsen dit meningsverschil naar het milieu van de eerste Kerk. Maar wanneer het maar om een meningsverschil zou gaan van wat nu precies rein en onrein is, zou het helemaal geen plaats moeten hebben in het evangelie. Men moet het terug profetisch gaan zien. Want er wordt een principiële vraag gesteld naar de reinheidswetten van de OUDEN (denk aan de bergrede: tot de OUDEN is gezegd… maar IK zeg u…).

Jezus dringt naar de diepere oorzaak door: UW reinheidswetten zijn menselijk en niet van God! Ze reinigen niet echt, maar oppervlakkig. De echte reiniging komt van binnen uit. Daarom staat er hier een verwijzing naar het zonden vergeven: het vergeven is de echte reiniging, teken van de messiaanse tijd. Daarom is iedereen NU reeds genodigd aan de tafel: de Syro-phoenicische, de tweede spijzing.

3. De echtscheiding: Mc. 10,1-12

Aan de basis van dit twistgesprek ligt het zelfde principe als het vorige: “Wat is de grond van alles? Wat is de basis? Het uur IS er reeds om te denken aan een andere orde. laten we teruggaan van de eerste schepping naar de nieuwe schepping, de eschatologie, de eindtijd die NU begint!”

Het is dus opnieuw geen discussie in rabbijnse stijl. Jezus laat er zich niet door verleiden mee te doen aan een discussie tussen de school van Hillel en Sjammaï. Zijn positie getuigt van een volmacht die dieper ligt dan deze van de verschillende scholen, zelfs Mozes kan er niet bij. Deze wetten waren tijdelijk. Hier is een nieuwe wetgever, die tevens zeer oud is. Jezus schaft de wet niet af maar vervolmaakt hem.

III. De periode te Jerusalem

1. De volmachtsvraag: Mc. 11,27-33; 12,1-12

Normaal neemt men v. 33 als einde van het twistgesprek. Maar het slot valt waarschijnlijk amen met Mc. 12,12, zodat de gelijkenis nog bij het twistgesprek zou komen. In deze zin zou Marcus dan aansluiten bij het einde van de twistgesprekken van de eerste periode. De bedoeling is van het begin af geweten: Mc. 3,6. In de tweede reeks twistgesprekken valt dan op dat Jezus iedere keer de oplossing suggereert. Zonder het openlijk te zeggen geeft Hij de richting aan. Vandaar de inlassing van de gelijkenis: Mc. 12,1-12.

Opmerkelijk is ook dat deze tweede reeks eindigt met een soort strafrede tegen de Farizeeën, onmiddellijk gevolgd door de rede over het einde. Waarschijnlijk staat alles dus onder het zelfde teken: het oude stort meer en meer in mekaar, het nieuwe komt beter op de voorgrond voor hen die inzien. Daarom begint ook heel deze episode met de intocht in Jerusalem en de openbaring in de tempel. In dit verband moet men dan ook de vraag naar de volmacht van Jezus zien. Bijna overal geeft men hier als commentaar dat Jezus geen oplossing geeft van hun vraag. Maar in de gelijkenis die erop volgt wordt het antwoord wel duidelijk gesuggereerd: de oorsprong van zijn volmacht is wat Jesus “God” noemt, de “Vader”. Hiermede is de oplossing gegeven van de vijf laatste twistgesprekken.

2. De belasting aan de keizer: Mc. 12,13-17

Bij deze perikoop heeft men terug de indruk dat het vooral over een casuïstisch probleem gaat! Maar daarom moet men hier vooral opletten dat men van hieruit niet vertrekt om, al moraliserend, tot een politieke theologie te komen. Ui zichzelf is het geen politieke of religieuze vraag, maar het is zeker kerygmatisch en messiaans. Want voor ons zou de vraag beter in deze zin gesteld kunnen worden: “Moeten we NOG belastingen betalen aan de keizer of is dit nu gedaan?” Jezus staat hier dus voor een ogenschijnlijk dilemma: antwoordt Hij met “Ja”, dan is Hij volgens hen de Messias niet, want zij zitten nog altijd met hun politieke Messias; antwoordt Hij “Neen”, dan is Hij tegen de keizer, want ze redeneren in dezelfde zin verder. Jezus loopt er echter niet in. Zijn antwoord zou men kunnen omschrijven met Joh. 18,36: “Mijn Rijk is niet van deze aarde. Dat is precies de kommentaar op Mc. 11,30: “Van de hemel of van de mensen?”

Er is inderdaad reeds een rijk, maar het andere Rijk is ook reeds begonnen.

3. De verrijzenis: Mc. 12,18-21

Alles schijnt ook hier te wijzen op een zeer rabbijns kader. De vorm is zeker in deze richting te interpreteren, maar de inhoud schijnt hier volledig niet veel met de vorm te maken te hebben, het doorbreekt volledig de vorm: het is kerygmatisch en verwijst naar de sleutel van alles, de verrijzenis.

Terug valt Jezus op door zijn autoriteit. Hij zegt hen dat ze er niets van kennen of verstaan, nog van de geschriften, noch van God. Want God is geen god van doden maar van levenden. Men zou hier kunnen kommentariëren met Mt. 8,22: “Laat de doden hun doden begraven.” Want het goddelijke wordt hier en nu in Jezus aanwezig gesteld.

4. het grootste gebod: Mc. 12,28-34

Deze pericope is bijna een dubbelverhaal van Mc. 10,17-31. Het gaat hier openlijk over het Rijk van God. Men zou de vraag zo kunnen stellen: “Als alles nu door uw volmacht schijnt weg te vallen en veranderd is, wat blijft er dan nog over?”

Wat over blijft schijnen dan twee geboden te zijn. Maar men moet zeer voorzichtig zijn: het is absoluut geen simplificatie van de leer van Kristus en deze twee uitspraken zijn zeker niet omkeerbaar! Het is eerder eens sterke radicalisatie: God en de mens BLIJFT over. Dat is de harde kern. Aan één van de twee mag men niet raken, anders schaadt men ze allebei en blijft er inderdaad niets meer over.

Anderzijds betekent “eerste” niet dat het het eerste in rang zou zijn waarna nog een tweede volgt. Het is het “absolute” eerste van waaruit alle zin komt. Het “tweede” betekent dan ook niet dat het zou komen NA het eerste, maar heeft wel de betekenis: even noodzakelijk.

De twee zijn dus niet omkeerbaar en men mag het ene niet door het andere vervangen. beide zijn de absolute voorwaarde en de enige weg om te komen tot het Rijk. Welnu, alleen Jezus-Kristus heeft het volste recht om dit zo te poneren, want Hij heeft het gedaan wat er staat. Het heeft het aanwezig gesteld.

5. Is Jezus een afstammeling van David?: Mc. 12,35-37a

Zoals in het laatste twistgesprek van de eerste groep is het hier ook Jezus die zelf in de aanval gaat. Zijn uitspraak staat zeer dicht bij Rom. 1,3-4: “De Messias is zoon van David volgens het vlees, maar in werkelijkheid overstijgt zijn zending deze van zijn vader David.”

De betekenis ligt dus in de lijn van de perikoop over de belastingen aan de keizer: het Rijk van God valt niet samen met dat van de keizer, maar het is een verlenging ervan met ergens een breuk. Ze hebben met elkaar wel alles gemeen, maar er is nog zoiets als inzicht, geloofsbeleving. Dat wil niet zeggen dat men leeft volgens andere wetten of dat men andere zaken zou zien. Maar dit wil wel zeggen dat men dezelfde wetten anders beleeft, dezelfde zaken anders beziet. De verwachting die vervuld wordt overstijgt de verwachting zelf: zoon van David is meer dan bloedverwantschap. het huis, de tempel die David wilde bouwen was er een van steen, maar Jahwe heeft zelf een huis gebouwd voor David. Hij heeft een nieuwe tempel gebouwd. Maar dan ook weer niet als zou David, of Jezus, of de keizer, of de mens er niets mee te maken hebben.

Besluit

1. Op het plan van de redactie heeft Marcus zeer sterk ingegrepen. In de twistgesprekken, die er eigenlijk geen zijn, steekt een zeer sterke christologie. Deze is van kerygmatische oorsprong en inslag: er is een nieuwe orde. Dit kan men zien aan de gevolgen, de tekens: vergeving, genezing, vreugde, de bruidegom, een nieuwe sabbat… Men moet wel naar de kern gaan: volmacht, de keizer, de verrijzenis, het eerste gebod, David.

De meeste exegeten aanvaarden dan ook dat de eerste reeks twistgesprekken van de hand van Marcus is. De laatste serie is moeilijker toewijsbaar, maar de opeenvolging is zeker van Marcus. Er was reeds materiaal voorhanden, maar het valt evenmin te betwijfelen dat Marcus zelf doelbewust gekozen heeft, dat hij het verwerkt en gestructureerd heeft.

Wel kan men opmerken dat door de benadrukking van het kerygmatische karakter van de zogenaamde twistgesprekken het anti-joodse element ervan verdwijnt. Maar de vraag is of dit er wel ooit geweest is. Het draait allemaal rond zien en inzien. Welnu, de vertegenwoordigers van de oude wet zien wel maar willen niet inzien en daarom zijn ze geschandaliseerd. De Farizeeën, schriftgeleerden en hogepriesters zijn de toevallige vertegenwoordigers van wat overwonnen hoeft te worden. In die zin zijn wij ook ergens Farizeeër, schriftgeleerde of hogepriester zonder de joodse nationaliteit te hebben! Wij ook hebben nog vele kenmerken van het oude rijk, het rijk van de duivel, van Satan!

2. Wat de vorm betreft mag men zich dus niet laten misleiden door het rabbijnse uiterlijk. De leer van Jezus is niet docerend, casuïstisch maar profetisch en kerygmatisch: Jezus handelt nieuw omdat het Rijk van God door Hem verschenen is in ONZE tijd. Degenen die nog volledig of half in het oude schema leven houden Jezus-Kristus als een overtreder.

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.