Waarin verschilt Paulus van Saul?

Door Joop Smit in VBS-Informatie 21 (1990) 3-14

Op het eerste gezicht ziet het er allemaal zo eenvoudig uit. Waarin verschilt Paulus van Saul? is een duidelijke vraag en wij beschikken over ruim voldoende gegevens om daar een even duidelijk antwoord op te geven. In de Handelingen van de Apostelen lezen wij immers drie keer het verhaal van Paulus’ bekering (Hnd 9; 22; 26). Bovendien vertelt Paulus zelf ons in de brief, die hij aan de Galaten schreef, een belangrijk deel van zijn levensyerhaal (Gal 1,13-2,21), waarin hij onder meer beschrijft hoe hij van een fervent ijveraar voor het jodendom geworden is tot een verkondiger van het evangelie. Niets schijnt een duidelijk antwoord op de vraag naar de verandering, die de ontmoeting met Christus voor Paulus betekende, in de weg te staan. Deze eenvoud is echter bedriegelijk.

EEN LASTIGE VRAAG

In feite gaat het om een ingewikkelde kwestie. De volgende drie gegevens helpen ons snel uit de droom.

De vraag: Waarin verschilt Paulus van Saul? suggereert, dat de man, die voor zijn bekering naar de joodse naam ‘Saul’ luisterde, na zijn bekering als teken van zijn nieuwe leven de Romeinse naam ‘Paulus’ aannam. Deze voorstelling van zaken ontlenen wij aan de Handelingen. In de eerste helft van dat boek, tot Hnd 13,9 om precies te zijn, wordt consequent van ‘Saul’ gesproken, terwijl in de tweede helft uitsluitend van ‘Paulus’ sprake is. Historisch gezien is dit wel onjuist. Vermoedelijk heeft Paulus altijd twee namen, een joodse en een Romeinse, gehad. De schrijver van de brieven noemt zichzelf in elk geval altijd ‘Paulus’; de suggestie van een naamsverandering, die wij in de Handelingen ontmoeten, wordt door hem zelf nergens bevestigd. Dit is een van de vele punten, waarop de verhouding tussen wat Lucas ons in de Handelingen vertelt en wat wij in de brieven van Paulus zelf horen, ondoorzichtig is. Wij doen er daarom goed aan de gegevens uit beide bronnen niet argeloos met elkaar te combineren en in overeenstemming te brengen. Daarom zien wij voor deze gelegenheid ook af van de bekeringsverhalen in de Handelingen en beperken wij ons tot het verhaal dat Paulus zelf ons vertelt.

Dat de vraag naar de verandering, die in het leven van Paulus heeft plaatsgehad minder eenvoudig is dan wij denken, blijkt ook als wij even stilstaan bij de term, waarmee die verandering door ons meestal wordt aangeduid. Wij spreken gemakkelijk van de ‘bekering’ van Paulus. Daarmee geven wij aan, dat hij zich van iets heeft afgewend en naar iets anders heeft toegewend. Van wat bekeerde hij zich tot wat? Het was niet de overgang van een immoreel leven naar een moreel leven. Evenmin de overgang van niet geloven in God naar geloven in God. Ook niet, zoals wij geneigd zijn in te vullen, de overgang van het jodendom naar het christendom; het christendom als aparte grootheid bestond immers nog niet en Paulus is naar zijn eigen overtuiging altijd jood gebleven. Paulus bekeerde zich van een vorm van jodendom, die naar zijn mening achterhaald was, naar een andere vorm van jodendom, die hij als de door God bedoelde vervulling ervan beschouwde. Zonder een echte inspanning van ons historisch voorstellingsvermogen is een goed antwoord op de gestelde vraag dus onmogelijk.

Wanneer wij ons nu tot Gal 1,13-2,21 wenden om daar een antwoord te vinden op de vraag, wat er door toedoen van God in Paulus’ leven veranderde, blijkt voor de derde keer hoe lastig de vraag is, waaraan wij begonnen zijn. Het verhaal, dat Paulus vertelt, geeft immers niet rechtstreeks antwoord op onze vraag.

De autobiografie vormt een onderdeel van een heel bepaald twistgesprek, dat Paulus in zijn brief aan de Galaten voert. Wij lezen andermans post. Paulus geeft wel antwoorden, maar niet direct op onze vragen. Dit inzicht is voor een goed begrip van Paulus’ brieven in het algemeen en van deze passage in het bijzonder van zo groot belang, dat wij er wat dieper op moeten ingaan.

BRIEVEN

Paulus was eerst en vooral een spreker, een verkondiger die overal heentrok om mensen in het evangelie te interesseren. Brieven schrijven deed hij slechts bij uitzondering. Wanneer er een bijzondere aanleiding bestond om contact op te nemen met een bepaalde groep gelovigen en als Paulus geen kans zag om er zelf onmiddellijk heen te gaan, dan dicteerde hij een brief, waarin hij zijn mening over het gerezen probleem of conflict ten beste gaf. De brieven van Paulus zijn dus geen eeuwig-geldende theologische uiteenzettingen voor een universeel publiek, maar gelegenheidsgeschriften die als reactie op bepaalde voorvallen zijn geschreven. Zo is ook de brief aan de Galaten niet in eerste instantie tot ons gericht, maar zoals in het opschrift staat: Aan de gemeente van Galatië. Hij beantwoordt niet onze vragen, maar gaat in op de problemen die zich daar, in het hartje van Turkije, rond het jaar 55 na Christus voordeden.

Daarmee zijn de brieven van Paulus echter niet tot zuivere privé-documenten teruggebracht. Paulus schrijft al zijn brieven blijkens de opschriften in zijn hoedanigheid van ‘apostel’, iemand die door God gezonden is, en hij richt zich tot de plaatselijke gemeenschappen in Christus, die hij op hun geloof aanspreekt. In elke brief horen wij de verkondiger Paulus bezig om aan een bepaalde groep gelovigen uit te leggen, wat het geloof precies in hun situatie wel theoretisch als praktisch betekent.

DE SITUATIE IN GALATIË

Paulus hoeft de mensen, aan wie hij zijn brieven schrijft, niet uitvoerig in te lichten over de aard van de problemen, die gerezen zijn. Die kennen ze uit eigen ervaring, uit de eerste hand. Een enkel woord van Paulus is voor hen dan ook voldoende om nauwkeurig te weten over wie of wat hij het heeft. Voor ons wordt het lezen van de brieven daardoor aanzienlijk bemoeilijkt. Deze blijven voor ons onduidelijk zolang wij niet weten op welke situatie Paulus reageert. Alleen de betreffende brief zelf biedt ons op dit punt enig houvast. Uit de stellingname die Paulus verdedigt, kunnen wij met de nodige voorzichtigheid en moeite aflezen tegen welke opvatting hij zich verzet. Dit gaat ook voor de brief aan de Galaten op. Een zorgvuldige lezing van de gehele brief doet vermoeden dat deze een onderdeel vormt in een belangwekkende en hevige strijd.

De Galaten behoren tot de grote groep niet-joden, die door de joden zelf misprijzend ‘heidenen’ worden genoemd. Op een van zijn reizen is Paulus bij hen terecht gekomen en heeft hij hen tot het geloof in de ene, ware God en in zijn zoon Jezus Christus gebracht.

Paulus heeft hen daarbij echter niet verplicht om jood te worden en de heel eigen joodse manier van leven op zich te nemen. De mannen zijn niet besneden en de voorschriften van de Torah, waarvan met name de spijsregels een eigen levensstijl scheppen, worden er niet nageleefd.

Paulus reisde verder, maar enige tijd na zijn vertrek kwamen er enkele andere joodse christenen in Galatiê aan. Vermoedelijk kwamen ze uit Jeruzalem. Deze konden zich absoluut niet met de handelwijze van Paulus verenigen. Voor hen was het ondenkbaar dat besnijdenis en Torah, de grote gaven die God aan zijn volk geschonken had, niet tezamen met Christus aan de zondige heidenen werden doorgegeven. Zij zijn er heilig van overtuigd, dat heidenen alleen tot Christus kunnen komen als ze ook toetreden tot het jodendom. Alleen geloven in Christus is voor hen niet voldoende. Pas als zij door besnijdenis en Torah volledig tot zonen van Abraham zijn geworden, krijgen zij deel aan de beloofde erfenis.

Vanuit hun eerbied voor het joodse erfgoed vinden deze joodse christenen de wijze waarop hun geloofs-en volksgenoot Paulus te werk gaat, onaanvaardbaar. Als joods-christelijke verkondiger is hij naar hun oordeel van de autoriteiten in Jeruzalem afhankelijk, juist zoals zij. Van deze zou hij trouwens ook tijdens zijn bezoeken aan de stad het evangelie ontvangen hebben. In hun ogen pleegt Paulus door niet van de heidenen te eisen dat zij volledig tot het jodendom overgaan verraad jegens God en jegens het volk, waarmee Hij zich op bijzondere wijze heeft verbonden.

Met kracht van argumenten dringen deze joodse christenen er bij de Galaten op aan om zich alsnog te laten besnijden en de joodse levenswijze te gaan volgen. Alleen langs die weg worden ze volwaardige leden van de christelijke gemeenschap. De Galaten staan hier blijkbaar niet afwijzend tegenover. Als Paulus hiervan hoort, schrijft hij zijn brief.

DE STRATEGIE VAN HET VERHAAL

Vanuit de geschetste situatie is de grote lijn van het verhaal, dat Paulus in Gal 1,13-2,21 vertelt, goed te volgen.

In 1,13-14 tekent Paulus kort maar hevig zijn bestaan vroeger in het jodendom. Sterk overdreven portretteert hij zichzelf als een onovertroffen ijveraar voor de joodse overleveringen. Daar heeft hij goede redenen voor. Allereerst stelt hij aldus de omstreden zaak op de voorgrond: het jodendom. Tegelijk schept hij de voorwaarde om helder te laten uitkomen, dat God zelf hem op een andere weg heeft gebracht. Tenslotte overtroeft hij op deze manier ook nog de oppositie: zijn zij ijveraars voor het jodendom – hij nog veel meer, ook al is dat nu verleden tijd. Met een dergelijke staat van dienst binnen het jodendom valt Paulus als jood niets te verwijten.

Het volgende onderdeel van het verhaal (1,15-24) begint en eindigt met God als degene, aan wie Paulus zijn zending te danken heeft Alles in dit gedeelte is er op gericht aan te tonen, dat God zelf Paulus geroepen en gezonden heeft en dat zijn zending als apostel niet van de apostelen in Jeruzalem afkomstig is. Zij zijn slechts ‘vlees en bloed’, een zwakke menselijke instantie. Het bezoekje, dat Paulus hen bracht, was informeel en particulier van aard en had niets met de kwestie van Paulus’ zending te maken. Dat kan Paulus met een eed bevestigen. Wat de oppositie ook beweert: God en niet Jeruzalem heeft hem gezonden.

Na zo de herkomst van zijn zending veilig gesteld te hebben gaat Paulus in twee rondes op de inhoud van zijn evangelie in. In 2,1-10 stelt hij eerst de kwestie van de besnijdenis aan de orde. Aan de hand van de testcase Titus stelt hij vast, dat de christenen uit de joden de christenen uit de heidenen niet kunnen verplichten zich te laten besnijden. De gezagsdragers in Jeruzalem hebben Paulus hierin gelijk gegeven. Zij hebben erkend, dat God zelf in de zending van Petrus én Paulus besnedenen en onbesnedenen als gelijkwaardig heeft laten gelden.

In 2,11-21 stelt Paulus vervolgens de kwestie van de Torah aan de orde. Met het gedrag van Kefas in Antiochiê als testcase toont hij aan, dat de christenen uit de joden de christenen uit de heidenen niet kunnen verplichten de Torah te onderhouden en geheel joods te gaan leven. Joden, die in Christus gaan geloven om door God aanvaard te worden, geven volgens Paulus door dat feit zelf toe, dat het onderhouden van de Torah daar niets aan bijdraagt. Een jood, die in Christus gelooft, heeft zich door dat geloof losgemaakt van de verplichting de Torah te onderhouden. Een verplichting, waaraan hij zelf niet meer gehouden is, kan hij niet aan de christenen uit de heidenen opleggen. Dat zou uiterst inconsequent zijn.

WAT PAULUS BEZIELT

Het judaïsme vormt de inzet van de strijd tussen Paulus en zijn opponenten. Deze laatsten zijn ervan overtuigd, dat de joodse gebruiken ook in Christus onverkort voor allen blijven gelden, voor joden zowel als heidenen. Dat is een begrijpelijk en respectabel standpunt Paulus verdedigt de opvatting, dat in Christus de joodse gebruiken voor de joden niet meer verplicht en voor de heidenen niet van toepassing zijn. Van hen mag niet worden geëist, dat zij zich laten besnijden en de Torah onderhouden. In joodse ogen is dit een onbegrijpelijke inbreuk op de traditie. Wat bezielt Paulus om dit standpunt in te nemen en het zo heftig te verdedigen?

Het verhaal wijst ons waar het Paulus eigenlijk om gaat. Paulus, een jood, werd door God gezonden om het evangelie onder de heidenen te verkondigen. Voor Paulus houdt dit in dat hij de afzondering, die besnijdenis en Torah in feite met zich meebrengen, moet verlaten om zijn geloof met de niet-joden te delen. In Christus wordt hij, de besneden jood, de metgezel van Titus, de onbesneden Griek, want voor God zijn besnedenen en onbesnedenen gelijkwaardig. In Christus gaat hij ook als jood met de heidenen, die de Torah niet onderhouden aan tafel, want in Christus is de scheiding tussen wetgetrouwe joden en zondige heidenen ongedaan gemaakt. Verderop in zijn brief zegt hij onomwonden: Er is geen Jood meer en geen Griek; er is geen slaaf meer en geen vrije; er is geen mannelijk meer en vrouwelijk. Want allen zijn jullie één in Christus Jezus (3,28). En ook: Want noch besneden-zijn betekent iets, noch onbesneden-zijn, maar nieuwe schepping (6,15 vgl. 5,6). De eenheid van joden en heidenen in Christus is volgens Paulus het doel dat God uiteindelijk beoogt. Voorzover besnijdenis en Torah deze eenheid in de weg staan zijn zij achterhaald.

ANTWOORD OP DE VRAAG

Deze lange voorbereiding stelt ons tenslotte toch in staat een antwoord te geven op de vraag: Waarin verschilt Paulus van Saul? De verandering, die in Paulus’ leven plaats vond, betrof in laatste instantie zijn visie op God.

De belijdenis, dat God één is, uniek, vormt het centrum van het joodse geloof. Deze uniciteit van God kan echter op verschillende manieren worden opgevat.

Aanvankelijk deelde Paulus wel de opvatting, die in joodse kringen gangbaar was en die wij ook bij zijn christelijke opponenten aantreffen. In deze visie beantwoordt aan de uniciteit van God de uniciteit van het joodse volk. God heeft Israël uitgekozen en het als zijn eigendom afgezonderd van de omringende heidense volken. Wie Hem wil dienen moet zich aansluiten bij het joodse volk en daartoe de joodse levenswijze op zich nemen, want alleen daar is Hij te vinden. Redding voor de heidenen is er uitsluitend binnen Israël.

De ontmoeting met Christus heeft Paulus’ visie op God grondig gewijzigd. De eenheid van God wordt door hem niet langer exclusief maar inclusief begrepen. De ene God wil in de ene Christus joden en heidenen in één gemeenschap samenbrengen. Dit brengt een grondige heroriëntatie met zich mee. Liep de beweging eerst van buiten naar binnen, nu gaat hij van. binnen naar buiten, van Israël uit naar de volken. Het heil, dat God in de geschiedenis van Israël begonnen is, moet nu door Israël naar de heidenen worden gebracht. Voor Paulus betekent dit geen breuk met het jodendom, maar de vervulling ervan. Door over de begrenzing van besnijdenis en Torah heen te stappen en naar de heidenen te gaan, vervult hij, naar zijn eigen overtuiging, de roeping van Israêl om licht voor de volken te zijn.

Wie over een kaart van de oude wereld beschikt, waarop de verschillende reizen van Paulus zijn ingetekend, kan daarop in één oogopslag het antwoord op de vraag: Waarin verschilt Paulus van Saul? aflezen. In naam van de God van joden en heidenen (vgl. Rom 3,29-30) trekt Paulus de hele oude wereld door om de roeping van Israël te vervullen door in Christus joden en heidenen bijeen te brengen.

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.