Jezus en ‘de joden’ in Johannes

Door Frederique Vandecasteele-Vanneuville in VBS-Informatie Maart 2002

Op 12 december 2001 promoveerde Frederique Vanneuville aan de theologis’che faculteit van de K.U.Leuven tot doctor in de Godgeleerdheid, op een proefschrift met de titel Jesus and “the Jews” in John 8:31-59. An Interdisciplinary Investigation into the Problem of Anti-Judaism in the Gospel of John. Promotor was professor Reimund Bieringer, professor Didier Pollefeyt fungeerde als co-promotor. De professoren Joël Delobel, Roger Burggraeve en Gilbert Van Belle waren corrector.

Aangezien het thema van de verhouding van Jezus tot “de Joden” in het Johannesevangelie, en daarmee samenhangend de vraag naar de eventuele anti-joodse tendens van dit evangelie, een breder publiek kan aanspreken, geven we hieronder graag de samenvatting weer die de auteur van haar proefschrift maakte.

Het besef dat de christelijke leer misschien wel een aandeel had in de socio-politieke ontwikkelingen die onder het nazi-regime geleid hebben tot de gruwelen van de Shoah, heeft theologen diep geschokt. De vraag naar het mogelijke aandeel van de christelijke traditie in deze tragedie is pertinent, gezien de vaak negatieve houding van christenen tegenover joden, waarvan de typering van de joden als moordenaars van Christus het voorbeeld bij uitstek is. Het is algemeen bekend dat joden in de loop van vele eeuwen de Goede Week vreesden uit angst dat de spontane volkswoede tegen “de joden die Jezus vermoordden” zich als vanzelfsprekend tegen hen zou keren. Kan men stellen dat afkeer tegenover joden eigen is aan het christendom? Vandaar de vraag die aan de basis lag van ons doctoraatsonderzoek: bevat de Schrift elementen die erop wijzen dat anti-judaïsme tot de kern van de christelijke boodschap behoort? Zo ja, onder welke vorm en met welke implicaties voor de christelijke theologie?

Ons onderzoek vertrekt vanuit Johannes 8,31-59, een perikoop die vaak aangehaald wordt ter illustratie van anti-judaïsme in het Nieuwe Testament. Vooral Johannes 8,44, het vers waarin Jezus zijn joodse gesprekspartners ervan beschuldigt de duivel als vader te hebben, heeft een kwalijke reputatie.

“Jullie zijn kinderen van de duivel”
Johannes 8,31-59

Het eerste deel van onze studie (Analysis of John 8:31-59) is gewijd aan exegetisch onderzoek van deze perikoop. In hoofdstuk 1 (Literary Criticism of John 8:31-59) bepleiten we de literaire eenheid van de perikoop. Merkwaardige wendingen in de tekst zijn volgens ons onderzoek niet toe te schrijven aan de vermenging van bronnenmateriaal en redactionele ingrepen, maar aan de eigen aard van de perikoop. Het gaat immers om een scherpe discussie waarin, zoals in een reële discussie vaak het geval is, de verschillende partijen niet nood:akelijk ingaan op elkaars argumenten.

In hoofdstuk 2 (Form-Critical Analysis of John 8:31.59) bestuderen we de formele aspecten van de perikoop. Hier tonen we aan dat Johannes 8,31-59 de laatste is van een reeks discussies die plaatsvinden in de tempel tijdens het Loofhuttenfeest (Joh 7-5), en als dusdanig de climax vormt van de confrontaties tussen Jezus en “de joden” in Johannes 5-10. In het eerste gedeelte van de perikoop (8,31-47) telt Jezus de verhouding van “de joden” tot Abraham en tot God er discussie. In het tweede gedeelte (8,48-59) claimt Jezus zelf groter te zijn dan Abraham en in een bijzondere verhouding tot God te staan. De structuur van de tekst, de verdeling van de spreektijd, de vorm van de vragen, het gebruik van voorwaardelijke zinnen en de specifieke woordkeuze zijn voorbeelden van de formele middelen die de evangelist aanwendt om zijn eigen standpunt in de inhoudelijke discussie kracht bij te zetten. Johannes’ boodschap is duidelijk: niemand kan zich legitiem kind van God noemen zonder ten volle de waarheid te aanvaarden die door Jezus geopenbaard is.

Hoofdstuk 3 (Jewish Motifs in John 8:31-59) toont vervolgens hoe de evangelist gebruik maakt van joods gedachtegoed om deze boodchap over te brengen. In zijn ontwikkeling van de positie van “de joden” toont Johannes zich goed vertrouwd met het traditionele joodse zelfverstaan vanuit Abraham, God en de verbondsidee. Voor de ontwikkeling van zijn eigen visie, zoals die tot uiting komt in de mond van de johanneïsche Jezus, herijkt hij de basis van dit zelfverstaan volledig vanuit het geloof in Jezus. Hierin blijkt de kern van de fundamentele onenigheid in deze perikoop te liggen: “de joden” revolteren tegen de christologische interpretatie van de joodse identiteit die door de johanneïsche Jezus als het enige ware en heilbrengende jodendom vooropgesteld wordt.

Hoofdstuk 4 (Interpretation of John 8:31-19) integreert de bevindingen van de vorige hoofdstukken in een eigen exegese van Johannes 8,31-59. Hierbij wordt vooral aandacht geschonken aan die aspecten in de tekst die verklaren waarom Jezus’ initiële aanbod van heil aan “de joden die in hem geloofden” (8,31-32) uiteindelijk leidt tot een poging van deze laatsten om Jezus te stenigen (8,59). Belangrijk is in dit verband het provocatief gedrag van Jezus. Dat blijkt onder andere uit het feit dat hij zijn gesprekspartners er driemaal van beschuldigt hem te willen doden, zonder dat hun woorden of daden aanleiding geven tot dergelijke beschuldiging. Volgens onze exegese van de tekst gaat Jezus ervan uit dat het geloof van “de joden” (zie 8,31) de vuurproef van het ware geloof niet kan doorstaan (vgl. Joh 2,24-25). Reeds in Johannes 8,33 blijken “de joden” inderdaad niet bereid te accepteren dat volledige overgave aan Jezus de noodzakelijke voorwaarde is om heil te vinden. Het is precies omwille van deze weigering dat ze ervan worden beschuldigd Jezus te willen doden, de duivel als vader te hebben, en niet uit God te zijn. Johannes sluit “de joden” hiermee niet principieel uit van het heil. Integendeel, in de ogen van de evangelist ontzeggen “de joden” zichzelf het heil door Jezus niet te aanvaarden als de weg naar God.

Is het Johannesevangelie anti-joods?

Deel twee (Anti-Judaism in John) analyseert de discussie omtrent johanneïsch anti-judaïsme vanuit het perspectief van de theologische ethiek. Hoofdstuk 5 (Is the Gospel of John Anti-Jewish?) zet de basis voor de discussie uiteen. De definiëring van de gebruikte terminologie stelt de nodige problemen. In ons onderzoek beschouwen we anti-judaïsme als een strikt religieus gemotiveerd fenomeen en antisemitisme als afkeer van alle joden op raciale gronden. Ondanks het feit dat Johannes vaak ongedifferentieerd over “de joden” spreekt, is vanuit Johannes 8,31-59 reeds duidelijk dat er van de raciale kwestie in dit evangelie geen sprake is. Maar is het anti-joods? De tekst biedt
merkwaardig genoeg argumenten om te spreken zowel van een joods als van een anti-joods evangelie. Analyse van deze argumenten toont dat de polemiek tegen het jodendom en “de joden” in het vierde evangelie religieus gemotiveerd is.

In hoofdstuk 6 (Who Are the Jews in John?) onderzoeken we de pogingen van vele exegeten om het anti-judaïsme in Johannes af te zwakken door de historische referent van “de joden” in te perken (bijvoorbeeld enkel joodse leiders, judeeërs, of ongelovige joden) of de literaire functie van “de joden” (louter symbool voor ongeloof) sterk te benadrukken. Louter door Johannes’ woordkeuze kunnen “de joden” in zijn evangelie echter niet beperkt worden tot slechts een historisch welbepaalde groep van mensen, noch tot slechts symbool van ongeloof.

In hoofdstuk 7 (The Historica1 Background of the Conflict in John’s Gospel) gaan we in op de historische vraag waarom de evangelist zijn tegenstanders aanduidde met de term “de joden”. We onderzoeken de tekst-interne en tekst-externe bewijslast voor de verschillende reconstructies van het historische conflict achter het Johannes- evangelie, in het bijzonder ook de invloedrijke hypothese van J. Louis Martyn die de aposunagôgos-passages in het Johannesevangelie (‘buiten de synagoge gesloten’, Joh 9,22; 12,42; 16,2) verbindt met de Birkath ha-Minim (de zgn. ‘ketterzegen’ in het joodse Achttiengebed). We zijn van oordeel dat dit evangelie getuigt van een lokale joodse gemeenschap aan het einde van de eerste eeuw na Chr. die in het gewone leven vreedzaam samenleefde maar waar sociale en theoogische spanningen groeiden door de disputen tussen volgelingen van Jezus en degenen die Jezus niet aanvaardden. Een verband met de Birkath ha-Minim is onwaarschijnlijk. Dergelijke historische omstandigheden kunnen Johannes’ negatieve houding tegenover “de joden” verklaren, maar de morele vraag naar de aanvaardbaarheid van dergelijke polemische taal blijft onbeantwoord.

Hoofdstuk 8 (A Hermeneutical Framework for the Systematic Analysis of the Current Scholarly Debate on John’s Anti-Judaism) toont aan dat precies de morele vraag in de discussie veelal onaangeroerd blijft. Onderzoekers situeren het probleem van Johannes’ anti-judaïsme meestal niet op het niveau van de auteur, maar voornamelijk op het niveau van de interpretatie van de tekst of van de tekst zelf, ofwel wijzen ze op socio-culturele en psychologische factoren die het anti-judaisme kunnen verklaren. Slechts een minderheid stelt Johannes verantwoordelijk voor het anti-judaïsme in zijn evangelie. Volgens onze analyse is het bijzonder moeilijk om Johannes volledig vrij te pleiten van anti-joodse tendenzen. Tegelijk benadrukken we dat deze niet de wezenlijke kern uitmaken van Johannes’ boodschap. Wij kiezen voor een hermeneutiek die het mogelijk maakt om de anti-joodse tendenzen in Johannes te bekritiseren zonder dat deze kritiek in onze interpretatie de openbaringswaarde van de Schrifttekst als zodanig ondermijnt.

In hoofdstuk 9 (The Theological Nature of Johannine Anti-Judaism and the Need for Hermeneutics) gaan we voor dit hermeneutisch vraagstuk uit van drie elementen die in het Johannesevangelie zelf aanwezig zijn: 1) universeel heil, 2) openbaring als een dynamisch proces, en 3) een perspectief op de toekomst. Deze bieden een theologisch kader waarbinnen het johanneïsch anti-judaïsme tegelijk begrepen en bekritiseerd kan worden. Op die manier wordt een aanzet gegeven om in de boodschap van Johannes een horizon te ontdekken die, voorbij de haat en de uitsluiting waardoor de tekst getekend is, een weg opent naar liefde en volheid van leven voor allen. Onze hermeneutische benadering is op die manier een poging om de theologie van het Johannesevangelie te herdenken in het licht van de meest fundamentele christelijke waarden van vergeving, liefde en zelfs vijandsliefde. Het is een benadering die een aantal problemen oplost, maar die tegelijk vele nieuwe vragen kan oproepen. De vraag hoe de rol van Jezus-als enige heilsmiddelaar kritisch herdacht kan worden zonder de eigen christelijke identiteit prijs te geven is er slechts één van.

Literatuur
– Frederique VANDECASTEELE-VANNEUVILLE, Is het Johannesevangelie anti-joods?, in Kultuurleven 64 (4/2000) 80-87.
– Frederique VANDECASTEELE-VANNEUVILLE, Johannine Theology of Revelation, Soteriology, and the Problem of Anti-Judaism, in Studien zum Neum Testament und seiner Umwelt 26 (2001) 165-188.
– Reimund BIERINGER, Didier POLLEFEYT & Frederique VANDECASTEELE-VANNEUVILLE (red.), Anti-Judaism and the Fourth Gospel (Jewish and Christian Heritage, l), Assen: Van Gorcum, 2001.

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.