De dood van Jezus in het vierde evangelie

De dood van Jezus in het vierde Evangelie

Door Gilbert Van Belle in VBS-Informatie December 2005 en Maart 2006

Van 27 tot 29 juli 2005 vonden voor de vierenvijftigste maal de Leuvense Bijbelse Studiedagen plaats. In 1949 werd door de professoren Joseph Coppens en Lucien Cerfaux, hoogleraren Oude respectievelijk Nieuwe Testament, het plan opgevat om ieder jaar ‘Bijbelse Studiedagen’ te organiseren. Deze traditie wordt tot op heden in ere gehouden door de professoren van de Afdeling Bijbelwetenschappen van de Faculteit Godgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Leuven en van de Faculté de Théologie van de Université Catholique de Louvain. Het comité van het Colloquium Biblicum Lovaniense, zoals de officiële naam van de studiedagen luidt, kan terugblikken op een rijk verleden. De jaarlijkse congressen staan internationaal hoog in aanzien en de verslagboeken, die sinds 1959 in de Bibliotheca Ephemeridum Theologicarum Lovaniensium verschijnen, worden algemeen gewaardeerd.

Dit jaar viel mij de eer te beurt om als president het Colloquium over ‘De dood van Jezus in het vierde evangelie’ (The Death of Jesus in the Fourth Gospel) te mogen organiseren en voorzitten. Voor de beide Faculteiten waren het hoogdagen. Voor het eerst in de geschiedenis van het Colloquium waren er meer dan 160 deelnemers van binnen- en buitenland aanwezig. Wie met het Johannesevangelie begaan is, kon op dit gebied de meest gerenommeerde professoren, postdoctorale onderzoekers en doctoraatsstudenten beluisteren en ontmoeten tijdens tien hoofdlezingen, vier seminaries en veertig korte mededelingen. Dat het comité van het Colloquium Biblicum Lovaniense nu al voor de vierde maal het Johannesevangelie programmeerde, wijst erop dat dit ‘raadselachtige’ evangelie, met zijn unieke plaats in de christelijke traditie, nog steeds wetenschappers begeestert en inspireert.

In het recente Johannesonderzoek heeft men veel aandacht besteed aan het lijden en de dood van Jezus (Joh 18–19). Men neemt algemeen aan dat het lijdensverhaal zeer nauw aanleunt bij de synoptische evangeliën, vooral het Marcus- en het Lucasevangelie, maar men beklemtoont eveneens de eigenheid van het vierde evangelie, die volgens de enen wijst op de aanwezigheid van een niet-synoptische traditie of bron en volgens de anderen op de creativiteit van de evangelist. Deze laatste auteurs beklemtonen dat Johannes, gebruik makend van de synoptici, het lijden van Jezus op een zeer vrije wijze beschreven heeft. Speelt de dood van Jezus een cruciale rol in het evangelie en is de kruisdood het hoogtepunt van het verhaal of moet men de dood en het lijden van Jezus eerder zien als een literaire afsluiting zonder werkelijke theologische betekenis? Met betrekking tot de structuur staat men voor de volgende keuze: hetzij een tweeledige opdeling van het evangelie verdedigen (‘het boek der tekenen’ in Joh 1–12 en ‘het boek der passie’ in Joh 13–21), hetzij het geheel als ‘passieverhaal’ interpreteren, gezien de vele verwijzingen in het gehele evangelie naar de dood, de verrijzenis en de verheerlijking. In het johanneïsche lijdensverhaal worden vooral drie thema’s in het licht gesteld: de vrijwilligheid van Jezus’ dood; zijn triomf in de dood; en de nauwgezette vervulling van de wil van de Vader. Daarbij komen ook nog enkele andere problemen aan bod: de dood van Jezus als openbaringsteken en werk van heil; het verzoenende, verlossende of plaatsvervangende lijden van Christus; de betekenis van de dood van Jezus als ultiem teken van Jezus’ liefde voor de zijnen; de afscheidsrede als verklaring van de dood van Jezus; de anticipaties van de passie; het symbolisme van het passieverhaal; de dood van Jezus en de incarnatie van de logos; en de rol van Pilatus en de Joden bij de veroordeling van Jezus volgens Johannes. Dit vormde het programma van de Bijbeldagen.

Ezra Bijbels tijdschrift 18: juni 2013Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.

Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

In dit verslag geef ik enkel een overzicht van de tien hoofdconferenties en de vier seminaries. Binnen de ruimte die mij is toegestaan, is het niet mogelijk in te gaan op de bonte verscheidenheid van de veertig aangeboden korte lezingen, die vanuit verschillende methodes de betekenis van het passieverhaal en de interpretatie ervan onderzochten.

Het teken van het kruis

In mijn vroeger onderzoek heb ik verdedigd dat Johannes met de uitdrukking ‘tekenen verrichten’ in het besluit van zijn evangelie (20,30-31) de inhoud van heel zijn evangelie samenvat. Mag men dan aannemen dat het kruis het teken bij uitstek is in het Johannesevangelie? Kan men spreken van ‘het teken van het kruis’? Was zijn ‘theologie van het teken’ een van de wijzen om ‘het schandaal van het kruis’ aanvaardbaar te maken? Deze vragen meende ik positief te moeten beantwoorden in mijn toespraak als voorzitter van het congres. Ik ging daarbij uit van de ‘Leuvense’ werkhypothese dat het vierde evangelie zoals het voor ons ligt een zeer poëtisch ‘literair werk’ is en dat het verklaard moet worden als een intertekstueel spel van de auteur met zijn synoptische voorgangers en met het Oude Testament. Johannes interpreteert zijn voorgangers op een zeer vrije en creatieve wijze en geeft ons daarbij zelf aanduidingen door zijn techniek van herhalingen, synoniemen en commentaren. Ik wees op de volgende elementen uit het evangelie. Vooreerst is het opvallend dat Johannes zowel in de wonderverhalen als in het passieverhaal hetzelfde vocabularium gebruikt. Wij denken hier in het bijzonder aan de woorden ‘uur’, ‘verheerlijking’, ‘verheerlijken’, ‘geloven’ en de werkwoorden van ‘zien’. Op de tweede plaats blijkt ook dat het lijdensverhaal, zoals de wonderverhalen, zeer eng verbonden is met een rede van Jezus. Het lijden en de dood van Jezus worden verklaard door de voorafgaande afscheidsrede met het hogepriesterlijk gebed (13,31–17,25). Op de derde plaats hanteert de evangelist in zijn lijdensverhaal dezelfde literaire technieken als in de wonderverhalen: 1) de benadrukking van het materiële als uitdrukking van de incarnatie van Jezus; 2) de uitdrukkelijke beschrijving van Jezus’ bovennatuurlijke kennis en alwetendheid; 3) de aanwezigheid van dezelfde christologische titels in de interpretatie van de evangelist: zowel in de wonderverhalen als in het lijdensverhaal en de interpretatie ervan wordt Jezus beschreven als Messias of Christus, de ware koning en de ware profeet, en ook als de Zoon van God en de Mensenzoon.

De benadrukking van de literaire eenheid is echter maar één aspect van de zogenaamde ‘Leuvense hypothese’. Naast de afhankelijkheid van de bijbel en de creativiteit, de originaliteit en de literaire eenheid van het vierde evangelie, leerde ik van mijn leermeesters, de professoren Frans Neirynck en Maurits Sabbe, dat Johannes vooral ook geïnspireerd werd door de synoptische evangeliën. In mijn lezing toonde ik aan dat wij inderdaad ankerpunten kunnen vinden in de synoptische evangeliën voor deze tekentheologie van de vierde evangelist en werkte daarvan enkele voorbeelden uit.

Uitgaande van een netelig literair probleem, de zogenaamde eerste conclusie van het Johannesevangelie, toonde ik in mijn slotbeschouwing aan dat wij niet al te vlug moeten concluderen dat Johannes bronnen en tradities heeft gebruikt. De teksten die ik besprak, liggen verspreid over het gehele evangelie en omvatten alle literaire genres van het evangelie, die men veelal aan diverse bronnen en tradities toeschrijft: wonderverhalen, redes, Jezuswoorden en het passieverhaal. Het ‘netwerk’ van taal en stijl, van denkwijze en theologie dat Johannes tussen deze literaire vormen heeft aangebracht, is zo homogeen en verbindt het hele evangelie zodanig, dat men moeilijk bronnen en traditie kan vaststellen. Met betrekking tot de tekentheologie onderstreepte ik dat wij wellicht mogen aannemen dat Johannes bij het schrijven van het besluit van zijn evangelie onder ‘tekenen verrichten’ ook de dood en het lijden van de Heer heeft begrepen en dat hij in zijn consequent doorgedachte ‘theologie van de tekenen’ de dood van Jezus als hoogtepunt en gevolg van de incarnatie van de eniggeboren Zoon heeft gezien, waarin wij als gelovigen de ‘heerlijkheid’ van de Heer kunnen aanschouwen.

'De kruising' door Hans Mielich (1516-1573)

Verhaal en theologie

Professor Jörg Frey (München) onderzocht de narratieve en theologische betekenis van de dood van Jezus in het vierde evangelie onder de mooie titel: Edler Tod, wirksamer Tod, stellvertretender Tod, sühnender Tod. Zur narrativen und theologischen Deutung des Todes Jesu im Johannesevangelium. Hij beklemtoonde dat de dood van Jezus het hoogtepunt van het johanneïsche verhaal van Jezus is. Op het uur van zijn dood voltrekt zich, met het perspectief op Pasen, de levensloop van Jezus. De vierde evangelist heeft dit hoogtepunt in zijn evangelie op verschillende wijzen geduid. J. Frey behandelde vier verklaringen, zoals uit zijn titel blijkt. Op de eerste plaats benadrukt Johannes het edele, eervolle of nobele aspect van de dood van Jezus. De vierde evangelist beklemtoont herhaaldelijk dat Jezus vrijwillig zijn dood tegemoet gaat en soeverein optreedt. Hij laat zich gevangennemen, hij heeft de situatie volledig in handen en hij gedraagt zich tijdens zijn lijden met koninklijke waardigheid. Meer nog dan in het Marcusevangelie bijvoorbeeld, wordt de kruisdood van Jezus in het vierde evangelie niet als een schandelijke, maar veeleer als een eervolle dood beschreven. Een tweede kenmerk van Jezus’ dood betreft het effect ervan: de evangelist beschrijft Jezus’ dood als een ‘dood met gevolg’ of een ‘effectieve dood’. In het evangelie treffen wij uitspraken aan dat Jezus sterft ‘voor’ zijn vrienden en ‘voor’ zijn schapen. Jezus’ sterven komt ten goede van de zijnen en van de wereld. Nauw daarmee verbonden is het derde motief: Jezus’ dood is voor de vierde evangelist ook een plaatsvervangende dood. Ten slotte beklemtoonde J. Frey dat Jezus’ dood eveneens een ‘verzoenende’ dood is. Wanneer men verzoening verklaart als mogelijkheid tot leven en heil, zonder daarbij noodzakelijk aan een offer te denken, dan vindt men de idee van een verzoenende dood bijvoorbeeld duidelijk terug in de uitspraak van Johannes de Doper aan het begin van het evangelie: ‘Daar is het lam van God, degene die de zonde van de wereld wegneemt’ (1,29; vgl Jes 53,7) en in de broodrede: ‘Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Als men van dát brood eet, zal men leven in eeuwigheid. En het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, voor het leven van de wereld’ (6,51).

Verhaal en rede

Ook Professor Jean Zumstein (Zürich) wees erop dat geheel het Johannesevangelie georiënteerd is naar het kruis. In het bijzonder belichtte hij, onder de titel L’interprétation de la mort de Jésus dans les discours d’adieu, dat onder de vele verklaringen van de dood van Jezus die in het vierde evangelie voorkomen, de afscheidsredes (13,31–16,33) een bijzondere plaats innemen. Wanneer de johanneïsche Christus in de afscheidsredes voor zijn dood de laatste instructies aan zijn leerlingen geeft, dan gebruikt de evangelist in het bijzonder twee motieven die duidelijk met het genre van de afscheidsredes verbonden zijn: enerzijds blikt hij terug op het leven van degene die afscheid neemt, en anderzijds belicht hij het toekomstperspectief van de verwanten van de stervende. De eerste afscheidsrede (14,31–15,31) wil op de eerste plaats aanduiden dat Jezus’ dood een ‘productief’ gebeuren is. Enerzijds maakt zijn dood het mogelijk de volle betekenis van de nu afgesloten openbaring van Christus, die vlees geworden is, te ontsluieren, en anderzijds biedt zijn dood aan de leerlingen de mogelijk tot een nieuwe relatie, die aardse navolging vervangt en overstijgt. De tweede afscheidsrede (15,1–16,33) verdiept op ecclesiologisch niveau de christologische stellingen van de eerste afscheidsrede: de smart die verbonden is met het heengaan van Jezus, de volheid van de post-paschale relatie, de navolging van de gekruisigde en de overgang van rouw naar vreugde staan voortaan op de voorgrond.

De persoonsbeschrijving van Pilatus

Professor Ronald A. Piper (St. Andrews) besprak welke rol Pilatus speelde bij de dood van Jezus volgens de vierde evangelist (The Characterisation of Pilate and the Death of Jesus in the Fourth Gospel). De voorstelling van Pilatus wordt in het recente onderzoek fel bediscussieerd. Volgens sommige interpretaties stelde de vierde evangelist Pilatus voor als een streng en vastbesloten persoonlijkheid, die toch manipuleerbaar was. Dit heeft dan voor gevolg dat de evangelist weinig sympathie voelt voor hem. Volgens andere auteurs was Pilatus een zwak en aarzelend persoon. Dit heeft voor gevolg dat de evangelist op deze wijze ofwel de verantwoordelijkheid voor de dood van Jezus meer aan ‘de Joden’ kan toeschrijven, ofwel in deze aarzeling de lezer uitdaagt om in tegenstelling tot Pilatus te kiezen voor Jezus. Bovendien werd de beschrijving van de rol van Pilatus ook gezien als een belangrijke sleutel om het standpunt van de vierde evangelist met betrekking tot de macht van de keizer te bepalen. De kritiek op Pilatus die door de vierde evangelist gegeven wordt, weerspiegelt zijn politieke kritiek op Rome. Maar recente studies over het Romeinse rijk suggereren dat een ander niveau van interactie kan meespelen. Rome propagandeerde een ideologie van het keizerrijk. Deze propaganda moest het keizerrijk optillen tot een kosmische entiteit met een universele omvang, een eeuwig bestaan en een agenda die vrede en voorspoed bracht. De kritiek op deze ideologie van het rijk stond wellicht evenzeer op de agenda van de evangelist als de negatieve ervaringen met de keizerlijke macht.

'Jezus verschijnt voor Pontius Pilatus' door Mihály Munkácsy (1844–1900)

Wanneer iemand meer in detail de karakterisering van Pilatus nagaat, dan moet dit volgens Piper gepaard gaan met een evaluatie van de literaire strategie van de evangelist in het verhaal van het proces. Deze strategie heeft niet alleen betrekking op de karakterisering van Pilatus, maar ook op die van ‘de Joden’ en van Jezus. Het proces eindigt dramatisch met de verrassende kreet van de hogepriesters dat zij geen andere koning hebben dan de keizer. Dit is een duidelijke verandering: zij die God aanhankelijk waren, kiezen nu voor een andere Heer, de keizer. De evangelist beschrijft dit op deze wijze om aan te tonen dat zij hun eigen veroordeling zelf ondertekenen. ‘De Joden’ verlaten hun God op het moment dat zij Jezus verlaten door voor hem de kruisiging op te eisen. Pilatus moet beoordeeld worden op basis van deze ontwikkeling. Uit deze beschrijving van het proces kan men echter niet afleiden of Pilatus zonder meer de katalysator van een dergelijke beweging is dan wel dat hij voorgesteld wordt als degene die bewust de zaak manipuleert. Volgens Piper vinden wij in het evangelie geen consequente karakterisering van Pilatus; men kan niet zeggen of hij sterk of zwak was, manipuleerbaar of besluiteloos. Op verschillende punten in het verhaal toont hij al deze trekken. Uiteindelijk wenst de evangelist aan te tonen dat de autoriteit van Pilatus ten opzichte van de majesteit van Jezus waardeloos is.

Waarom werd de Messias gekruisigd?

Professor Craig R. Koester (St. Paul, mn) behandelde de vraag waarom de Messias gekruisigd werd onder de titel: Why Was the Messiah Crucified? A Study of God, Jesus, Satan, and Human Agency in Johannine Theology. De kruisiging van Jezus stelde de eerste christenen voor een theologisch probleem, omdat ze voor Jezus’ tegenstanders een triomf leek te zijn. Om te onderzoeken hoe de evangelist met dit probleem omging, moeten wij volgens Koester in het bijzonder nagaan hoe de evangelist de menselijke en goddelijke machten beschrijft in het verhaal van Jezus’ kruisiging. De evangelist ziet in de kruisiging op de allereerste plaats het resultaat van de menselijke zonde. De handelingen van de Joodse en Romeinse autoriteiten weerspiegelen wel politieke interesses, maar in fundamentele zin drukken ze eveneens het ongeloof uit, dat volgens het vierde evangelie als zonde te karakteriseren is. Op de tweede plaats werkt de menselijke zonde samen met de macht van de Satan, wiens acties manifest zijn in misleiding (valsheid), haat en dood. Op de derde plaats, hoewel de zonde en het kwaad schijnen te triomferen in de kruisiging, opent de evangelist een volledig nieuw perspectief door Jezus’ dood voor te stellen als een act van gehoorzaamheid aan God en een uitdrukking van liefde voor andere mensen. Wanneer mensen liefde tonen door wat ze geven aan anderen, dan is de grootste liefde die men kan tonen zijn leven geven voor een ander. Ten slotte openbaart Jezus’ dood de liefde voor degenen die hem volgen. Zijn dood openbaart Gods liefde voor de wereld. De kruisiging was het product of resultaat van de zonde en van het transcendente kwaad, maar ze bewees tevens de overwinning te zijn voor God en Christus, omdat door God, door zijn liefde geopenbaard in de dood van Christus, oproept tot geloof, dat een vervreemde wereld opnieuw in relatie kan brengen met Hem.

Het lam van God

Twee lezingen waren gewijd aan de titel die Johannes de Doper aan Jezus geeft: Daar is het lam van God, degene die de zonde van de wereld wegneemt’ (Joh 1,29; vgl. 1,35). Professor Michel Gourgues (Ottawa) behandelde dit thema onder de titel ‘Mort pour nos péchés selon les Écritures’: que reste-t-il chez Jean du credo des origines? Jean 1,29, chaînon unique de continuité. Hij ging uit van 1 Korintiërs 15,1: ‘Christus is gestorven voor onze zonden volgens de Schriften’. Wanneer wij de afzonderlijke elementen van dit primitieve credo bestuderen, dan stellen we vast dat ze allemaal bij Johannes terug te vinden zijn: het werkwoord ‘sterven’ (apothnêskô) in relatie met de dood van Jezus; de dood ‘voor’ of ‘ten gunste van’ de andere; het woord ‘zonde’; de verwijzing naar de Schriften. Men treft in het Johannesevangelie wel dezelfde woorden, wendingen en literaire middelen aan als in het primitieve credo, maar er zijn ook duidelijke verschillen: ze komen nooit samen voor in het vierde evangelie en ze hebben ook een andere betekenis in de soteriologische beschrijving van de dood van Jezus. Uiteindelijk is het Johannes­evangelie slechts in één enkele passage een echo van de traditie, namelijk in de eerste beschrijving van Jezus door Johannes de Doper in 1,29: ‘Daar is het lam van God, degene die de zonde van de wereld wegneemt’. Over het algemeen ziet men daarin een verwijzing naar het vierde lied van de lijdende dienaar van JHWH (Js 53) en tevens – door een verband te leggen tussen Joh 1,29.36 en 19,14.36 – naar het paaslam. Maar is dat verband niet misleidend en berust het uiteindelijk niet op een vergissing? In 1,29 wordt Jezus geïdentificeerd met de dienaar van JHWH in Jesaja 53,7, die een unieke rol speelt met betrekking tot de zonde, terwijl Johannes in 19,36, verwijzend naar Exodus 12,46, Jezus veeleer voorstelt als ‘het ware paaslam’, zoals hij hem eerder had voorgesteld als licht (1,9), brood (6,32), voedsel (6,55a), drank (6,55b) en wijnstok (15,1).

'Agnus Dei' door Francisco de Zurbarn (1598-1664)

Hetzelfde thema werd onderzocht door professor Reimund Bieringer (Leuven) in een opgemerkte voordracht onder de titel Das Lamm Gottes, das die Sünde der Welt hinwegnimmt (Joh 1,29): Eine kontextorientierte und redaktionsgeschichtliche Untersuchung auf dem Hinter­ grund der Passatradition als Deutung des Todes Jesu im Johannesevangelium. Na een grondige analyse kwam Bieringer tot het besluit dat de uitdrukking ‘lam van God’ de relatie tussen God en Jezus beschrijft met de terminologie van ‘herder en schaap’. De beeldspraak in 1,29 kan alleen begrepen worden in het perspectief van heel het evangelie. Daarbij is deze beeldspraak voor de lezer die met het Oude Testament vertrouwd is helemaal niet vreemd: hij kent het beeld van God als herder van Israël. In Johannes 21,15-17 wordt het beeld van de herder en de schapen vervolledigd. Het wordt er op Petrus toegepast en tot hem beperkt, hoewel Johannes de Doper, Andreas en Filippus in Johannes 1 reeds deel hadden aan bepaalde aspecten van het herder-zijn. De bijstelling ‘degene die de zonde van de wereld wegneemt’ moet niet als een beperking worden begrepen. Aangezien deze bijstelling in 1,36 ontbreekt – en men niet al te vlug moet besluiten dat ze daar ook verondersteld is – moet ‘lam van God’ onafhankelijk van ‘degene die de zonde van de wereld wegneemt’ verklaard worden. De uitdrukking ‘lam van God’ heeft dus niet op de eerste plaats betrekking op de dood van Jezus. Het wegnemen van de zonde van de wereld heeft vooral te maken met Jezus als drager van de Geest en niet als gekruisigde. Wat in de tekst over de goede herder wordt gezegd, behoort in elk geval tot het motief van de herder die zijn leven voor zijn schapen geeft. Het lam van God is ook de ‘goede herder, die zijn leven geeft’. De uitspraken over de volheid van het leven (10,10) en van het geven van het eeuwige leven (10,28) zijn uiteindelijk de keerzijden van het wegnemen van de zonde van de wereld, waarbij echter op te merken valt dat de gave van het leven alleen betrekking heeft op de schapen van Jezus (10,26) en dus minder universeel is dan het wegnemen van de zonde. Verbindingen met het paasfeest komen in de onderzochte teksten niet voor. Noch de terminologie (‘lam van God, degene die de zonde van de wereld wegneemt’), noch de thematiek in 1,19-51; 10,1-30, 21,15-17 wijzen in die richting. Volgens Bieringer dragen de uitdrukkingen ‘Daar is het lam van God, degene die de zonde van de wereld wegneemt’ (1,29) en ‘Daar is het lam van God’ (1,36) als zodanig niets bij voor de betekenis van de dood van Jezus in het Johannesevangelie. De in 1,29.36 impliciete duiding van de dood van Jezus komt pas in 10,11-18 expliciet tot uitdrukking en is van daaruit te verklaren. Of de lijdensmotieven of de verzoeningstheologie elders in het Johannesevangelie aan te treffen zijn, moet onafhankelijk van 1,29.36 onderzocht worden. De afwezigheid van die motieven en die theologie in deze verzen betekent niet noodzakelijk dat ze elders in het Johannesevangelie ook niet voorkomen.

De goede boodschap en de schaduw van het kruis

Professor Udo Schnelle (Halle-Wittenberg) benadrukte in zijn lezing met de titel Markinische und johanneische Kreuzestheologie dat Marcus het genre ‘evangelie’ geschapen heeft en dat Johannes die literaire vorm overnam om, door te verhalen wat er gebeurd is, het reddende heilsgebeuren door te geven. De evangelisten stonden voor de opgave de basisgegevens van het Jesus/Christus-verhaal en de tradities waarover ze beschikten vanuit hun theologische standpunt en met hun literaire mogelijkheden tot een nieuw verhaal te herscheppen en ze zo tot een nieuwe werkelijkheid om te vormen. Daarbij moest volgens Schnelle aan drie doelstellingen beantwoord worden: overdracht van kennis en onderricht; het waarborgen van de christelijke identiteit; en het bemiddelen van normen en gedragspatronen. Daarbij kon de evangelist niet voorbijgaan aan de kruisdood als historisch gebeuren. Bovendien zag hij daarin de gelegenheid om het kruis tot een centraal figuratief element te verheffen. Elk op hun eigen wijze hebben Marcus en Johannes dit perspectief bewust opgenomen in de dramatische opbouw van hun Jezusverhaal.

Onder de titel L’ombre de la croix, ou les anticipations de la mort de Jésus dans le quatrième évangile toonde professor Jean-Marie Sevrin (Louvain-la-Neuve) aan dat heel het vierde evangelie geconcentreerd is rond het werk dat Jezus volbracht door te sterven terwijl hij ‘verheven’ was op het kruis. De kruisdood, ‘de verheffing van de Mensenzoon’, is het culminerende punt van geheel het vierde evangelie; alle intriges van het verhaal lopen daar op uit. Vooreerst de literaire intrige van het Jezusverhaal, die uitloopt op de unieke handeling van Jezus, zijn dood, waarin hij instemt met de wil van zijn Vader (12,27-28) en zich aan Judas overlevert (13,21-30). Vervolgens de intrige van het geloof en de zending van de leerlingen. Daarnaast moet men nog rekening houden met een intrige die niet lineair is maar veeleer figuratief. Sevrin wees op enkele elementen. Het vierde evangelie is geschreven, zoals in het besluit uitdrukkelijk is aangegeven, opdat de lezers geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat ze door te geloven leven mogen hebben in zijn naam (20,30). Opdat de lezer tot dit geloof zou komen, ontwikkelde de vierde evangelist een christologie en een soteriologie: wie is Jezus (christologie) en wat heeft hij gedaan (soteriologie)? Men kan die twee elementen niet van elkaar scheiden, want de zending van de Gezondene van de Vader manifesteert zich in zijn ultieme werk, de dood aan het kruis. Hij ondergaat geenszins zijn lijden en dood, maar neemt zijn dood uit vrije wil op zich. Al in de proloog vernemen wij dat het woord vlees geworden is, vlees dat sterfelijk is, vlees van de Mensenzoon (6,51-53), en dat wij zijn heerlijkheid hebben gezien (1,14). Het is aan het kruis dat zijn eeuwige glorie zich openbaart en dat de Zoon zich met de Vader verenigt. Het is het ogenblik waarop men kan zeggen dat ‘wie de Zoon gezien heeft, ook de Vader heeft gezien’. Alle draden waarmee het evangelie geweven is, kruisen elkaar op het uur van Jezus’ dood, op het ogenblik dat hij de wereld verlaat en naar de Vader gaat. De draden die van Jezus’ dood uitgaan, lopen uit op het leven, het geloof en de missie van de kerk. De draden die teruggaan naar het verhaal vóór de passie in de eigenlijke zin, hebben betrekking op de verklaring van de betekenis van de dood van Jezus, en dit zowel in de verhalen als in de redes van Jezus. Wat op het spel staat in dit werk van interpretatie is zeker niet de opeenvolging van historische feiten of de lineaire afloop van de intrige, maar de verklaring van deze dood, en dit onder de herhaling in vele vormen, als werk van redding, als voltooiing en einde (eschaton) van de schepping, die zich zal verlengen in de missionering van de leerlingen. De redes zijn alle, door herhaalde prolepsen of door hun verduidelijking van het verhaal, georiënteerd op de dood van Jezus. In de opbouw van het verhaal ontplooien zich twee afgelijnde cycli van tekenen en van werken, die het heil uitdrukken en die gesitueerd zijn rond het paasfeest. Daarrond ontwikkelt de evangelist zijn christologie en de soteriologie van het doopsel en de eucharistie. De evangelist plaatste de tempelreiniging met het tempelwoord in het begin van zijn evangelie: zo komt heel het evangelie in het licht te staan van de passie. Op deze wijze toonde Sevrin overduidelijk aan dat het kruis een schaduw werpt op het gehele evangelie van Johannes, door een spel van aankondigingen en anticipaties van het lijden en de dood van Jezus.

De ethische consequentie van het kruisgebeuren

In zijn lezing, getiteld The Death of Jesus as Sign: A Fundamental Johannine Ethic, wees professor Donald Senior (Chicago) erop dat vele studies over de ethiek van het Johannesevangelie benadrukken dat het johanneïsche liefdesgebod ‘sektarisch’ moet worden verklaard: het zou alleen om de wederzijdse liefde onder de gelovigen gaan. Senior is er echter vast van overtuigd dat men, wanneer men dit liefdesgebod vanuit de dood van Jezus aan het kruis verklaart, een breder ethisch perspectief kan ontdekken. De dood van Jezus is de climax van het evangelie, het symbool bij uitstek onder de vele symbolen die de evangelist hanteert. In zijn dood voltooit Jezus zijn zending, hij volbrengt de opdracht die hij van zijn Vader gekregen heeft, openbaart zo de liefde van God voor de wereld en geeft op deze wijze blijk van zijn liefde als leraar. De draagwijdte en de eigenheid van Jezus’ dood als handeling van ‘vriendschappelijke liefde’ zijn niet alleen gericht op de leerlingen, maar omvatten de hele wereld. Dit heeft verrassende consequenties voor de ethiek.

'De kruisiging' door James Tissot (1836 – 1902)

De discussies in de vier seminaries

In het Nederlandstalige seminarie onderzocht professor Martinus de Boer (Amsterdam) de historische context van het gedeelte van de johanneïsche theologie waarin de kruisdood van Jezus beschreven wordt als ‘de verhoging en de verheerlijking van de Mensenzoon’ (3,14-15; 8,28; 12,23.31-34; 13,31). De titel van zijn bijdrage voor het seminarie luidde: Johanneïsche geschiedenis en johanneïsche theologie: de dood van Jezus als de verhoging en de verheerlijking van de Mensenzoon. De Boer veronderstelt dus dat de theologie van Johannes aangaande de dood van Jezus in ieder geval ‘contextueel’ is, d.w.z. ten dele bepaald door en bedoeld voor een bepaalde historische situatie. Twee kritische visies op de johanneïsche context, die van J.L. Martyn (History and Theology in the Fourth Gospel, Nashville, TN, 2003) en B.W.J. de Ruyter (De gemeente van de evangelist Johannes: haar polemiek en haar geschiedenis, Delft, 1998), werden gebruikt als gesprekspartners. De keuze viel op deze beide auteurs om drie redenen: (1) hun kritische visies op de johanneïsche setting verschillen radicaal van elkaar; (2) beiden beschouwen de Mensenzoon als de cruciale christologische titel bij Johannes; en (3) beiden verzuimen de teksten, die de focus van deze bijdrage zijn, te verduidelijken. De kernvraag die De Boer aan de deelnemers aan het seminarie voorlegde, was: Welke van de twee voorgestelde kritische visies op de johanneïsche situatie verschaft de meest plausibele verklaring voor de johanneïsche theologie van de kruisdood van Jezus als ‘verhoging en verheerlijking van de Mensenzoon’, die van Martyn of die van De Ruyter? De Boer zelf verkiest duidelijk de verklaring van Martyn.

Professor John Painter (Barton) leidde het Engelstalige seminarie met als werktitel Does John Have a Coherent and Unified View of the Death of Jesus?: A Discussion of the Tradition History and Theology of John. Drie werken werden grondig besproken. Vooreerst de studie van M. de Boer, Johannine Perspectives on the Death of Jesus (1996), die het Johannesevangelie verklaart als product van een lang compositieproces, waarbij in elke fase van het ontstaan van het evangelie een eigen verklaring van de dood van Jezus gegeven wordt. Deze studie werd geconfronteerd met de studies van Helen Orchard, Courting Betrayal: Jesus as Victim in the Gospel of John (1998) en Terrence Forestell, The Word of the Cross: Salvation as Revelation(1974). Beide auteurs verklaren het Johannesevangelie als een coherente compositie. Een recente trend in het onderzoek volgend, bestudeert Orchard de karakterisering van Jezus en ziet in hem een slachtoffer. Forestell verdedigt dat Johannes een coherente verklaring biedt van de dood van Jezus, ook al neemt hij aan dat er nog restanten van andere opvattingen in de tekst van Johannes te vinden zijn. In het seminarie onderzocht J. Painter in het bijzonder of men met Forestell moet aannemen dat de proloog ook de interpretatiesleutel is voor het lijdensverhaal.

Het Duitstalige seminarie werd voorgezeten door professor Thomas Söding (Wuppertal). Hij behandelde een centraal thema van de johanneïsche theologie: ‘het geven’ van het leven of beter ‘de inzet’ van het leven in Johannes 10,11 en 15,13, onder de titel Einsatz des Lebens: Zu einem Motiv johanneischer Theologie des Todes Jesu. Het werkwoord ‘overleveren’ (paradidômi) wordt in de synoptische evangeliën gebruikt om de dialektiek van de menselijke schuld en het goddelijke heilshandelen te verduidelijken, terwijl dat werkwoord in het Johannesevangelie gebruikt wordt voor Judas en de aanklagers van Jezus. Het simplex ‘geven’ (didômi) duidt het heilshandelen van de Vader in de Zoon aan, terwijl het werkwoord tithèmi (letterlijk ‘plaatsen’) een ‘inzetten’ (van het leven) betekent. In de eerste zitting van het seminarie werden de genetische, comparatieve en hermeneutische aspecten van het motief van de levensinzet bestudeerd in het Nieuwe Testament, het Oude Testament en hellenistische teksten. Meer in het bijzonder stelde Söding volgende thesis ter discussie: Johannes 10,11 en 15,13 moeten als Jezustraditie verklaard worden, niet in de historische betekenis van ipsissima verba, maar in de betekenis van een ‘gestileerde’ authenticiteit, die het gedachtegoed getrouw weergeeft. Door een geconcentreerd gebruik van de Jezustradities die op het Oude Testament gefundeerd zijn, in confrontatie met hellenistische parallellen (het levensoffer van een koning, een vriendschapsdienst), krijgt de johanneïsche stilering een katalyserende functie. Op deze wijze wordt het typische van de zending van Jezus uitgewerkt: in zijn optreden brengt hij heil. In de tweede zitting van het seminarie werd het motief van de inzet van het leven vanuit de johanneïsche theologie bestudeerd. De discussie concentreerde zich op de thesis van Söding, die luidt: Jezus’ levensinzet loopt uit op een johanneïsche kruistheologie, die het logische gevolg is van de incarnatie en die zich alleen vanuit een impliciete triniteitstheologie laat verklaren. Het leven dat Jezus voor anderen inzet, is zijn menselijke leven (psychè), dat door het leven van God zelf (zôè) vervuld is (5,26). Dit betekent dat door de inzet van Jezus’ psychè de zôè van God gegeven wordt; in de gave van de Zoon openbaart zich de liefde van God voor de wereld (3,16).

Het Franstalige seminarie stond onder de leiding van professor Luc Devillers (Jeruzalem). Hij behandelde onder de titel La croix et les Juifs (Jn 19,16): Un crux interpretum het vers 19,16: ‘Toen leverde hij hem aan hen over om gekruisigd te worden. Ze namen Jezus dus over’. Volgens Devillers komen in het lijdensverhaal van het Johannesevangelie twee sleutelkwesties aan bod: de relatie van het vierde evangelie met de synoptische evangeliën en de identificatie van de ‘johanneïsche Joden’. Deze kwesties krijgen in het lijdensverhaal een bijzondere betekenis, omdat men vooral het johanneïsche lijdensverhaal met de synoptici vergelijkt en omdat de rol van de Joden bij de dood van Jezus bijzonder scherp in het lijdensverhaal aan bod komt. In het hart van het johanneïsche passieverhaal, maar niet in het centrum ervan, staat het vers 19,16, dat een keerpunt is in het verhaal: het vormt de overgang van arrestatie, verloochening van Petrus, ondervragingen en beraadslagingen naar de executie van de doodstraf van Jezus. Dit vers is werkelijk een crux interpretum, vandaar dat er zoveel verschillende meningen over bestaan. Tijdens het seminarie werd Johannes 19,16 binnen de context synchronisch en diachronisch gelezen en werd er gezocht naar de identiteit en de rol van ‘de Joden’. Vervolgens werd vanuit een vergelijking met de synoptische evangeliën gezocht naar de betekenis van de formulering van dit vers en naar de betekenis van wat het volgens de johanneïsche theologie van het kruis betekent. Dit leidde tot de historische vraag: Wie heeft wat gedaan en waarom? Wat betekent dit vers voor de theologie van het kruis?Volgens Devillers komt een anti-joodse lezing van het evangelie helemaal niet aan de orde. Ook tijdens het seminarie werd benadrukt dat Jezus’ dood aan het kruis voor Johannes een teken met een universele waarde is: Joden en heidenen worden uitgenodigd om ‘op te zien naar hem die ze doorstoken hebben’ (19,37) en te geloven in degene ‘die ze omhooggeheven hebben’ (8,28). Met betrekking tot de relatie van Johannes tot de synoptische evangeliën sluit Devillers niet uit dat Johannes deze gekend heeft, maar hij pleit veeleer voor een relatieve literaire onafhankelijkheid van het Johannes­evangelie.

Besluit

De meeste sprekers van het congres waren het erover eens dat wij het Johannesevangelie zoals het nu voor ons ligt, moeten verklaren als een literaire eenheid en dat de dood van Jezus in het vierde evangelie centraal staat. Iedere spreker behandelde vanuit zijn eigen achtergrond en methodologie verschillende aspecten van het lijdensverhaal in het Johannesevangelie. Gedurende het panelgesprek werd terecht opgemerkt dat sommige sprekers de literair- en historisch-kritische achtergrond van het vierde evangelie al te veel verwaarlozen. Dit is inderdaad een trend bij vele auteurs: ze lezen het evangelie synchronisch, gewoon zoals het voor ons ligt, en vergeten daarbij al te zeer dat het een hele ontstaansgeschiedenis heeft gehad. Daarom verwees ik in mijn slottoespraak naar wat ik schreef toen ik verkozen werd tot voorzitter van de Afdeling Bijbelwetenschap: ‘Het onderricht van de Bijbel, waar het ook plaatsvindt, moet steeds beantwoorden aan de hoge eisen van het streng wetenschappelijk onderzoek. Voor mij betekent dit de traditie van historisch-kritisch onderzoek, waarin ik gevormd werd, voortzetten in confrontatie met andere methodes’.

De bijdragen van het Colloquium (hoofdlezingen, seminariebijdragen en aangeboden korte lezingen) verschijnen in loop van 2006 in de reeks Bibliotheca Ephemeridum Theologicarum Lovaniensium, uitgegeven door de Universitaire Pers Leuven en Uitgeverij Peeters. Het belooft alvast een boeiende bundel te worden over een centraal christelijk thema, de dood van Jezus aan het kruis, en over de interpretatie ervan door Johannes volgens exegeten van vandaag.


Reacties zijn afgesloten.