Het bijbelboek Rechters

Door Paul Kevers in VBS-Informatie September 2007

Dit artikel staat momenteel nog niet volledig online. We zullen deze tekst zo snel mogelijk beschikbaar stellen. U kan de tekst eveneens aanvragen op onze Contactpagina.

Toen wij naar een geschikte locatie zochten om, in het kader van
de ‘Bijbelronde Vlaanderen’, het bijbelboek Rechters voor het
voetlicht te brengen, ging onze voorkeur in eerste instantie naar
het Leuvense gerechtsgebouw. Toen dat niet mogelijk bleek, werd
het stadhuis onze twqede keuze. Ook het stadhuis fungeerde vroe-
ger immers als een soort justitiepaleis, een ‘huis van de wet’. Bij
nader inzien vind ik het stadhuis een veel gelukkiger keuze dan het
gerechtsgebouw. De prachtige gevel van het stadhuis is immers
een ‘Eeuvense Bijbel in steen’. De 173 prachtig gebeeldhouwde
kraagstenen onderaan de nissen beelden hoofdzakelijk taferelen uit
het Oude en het Nieuwe Testament uit.
Jammer genoeg is er geen enkele afbeelding uit het boek Rech-
ters bij. Wel zijn er, links vooraan, op de hoektoren aan de kant
van het politiekantoor, op de onderste rij kraagstenen drie taferelen
waarop zo te den een rechter zetelt. De commentatoren van de
Leuvense stadhuisgevel weten met die drie kraagstenen niet goed
raad. Ze kunnen niet thuisgebracht worden in het bijbelverhaal. Ze
komen vlak na de uitbeelding van de broedermoord van I& en
Abel. Adolphe Everaerts gaf er de volgende uitleg aan in zijn Mo-
nographie de I’N8teZ de ViIIe de Louvain (1872): ‘IGn loochent zijn
misdaad v66r de rechter (7)’. Maar dat komt natuurlijk niet in het
bijbelverhaal voor. Everaerts zag er een transpositie in van het
bijbelverhaal naar de middeleeuwse rechtspraak. Het zijn drie raad-
selachtige kraagstenen die nadere studie y~&ehen.

Rechters?
Maar die nvijfel brengt ons bij een andere vraag. Gaat het in het
hijbelboek Rechters we1 over ‘rechters’ in de gewone betekenis van
het w-oord? Een aantal personages die erin optreden worden in het
Hebreeuws sjofeet genoemd, of er wordt van hen gezegd dat zij
qafat JisraeL. GaJat is een werkwoord. De gewone betekenis daarvan
is ‘recht spreken’, ‘uitspraak doen in een geschil’. Maar het kan ook
betekenen ‘recht doen aan anderen’, ‘zorgen dat de mensen, vooral
de nvaksten in de samenleving, tot hun recht komen’. Dat was in
het oude Oosten een van de belangiijkste taken van de vorst of
koning. Vandaar dat het woord Meet, naast ‘rechter’, ook ‘leider’ of
‘voorganger’ kan betekenen. In het oude Carthago werden de lei-
ders van de stadstaat suffeien genoemd. Carthago was een kolonie
van de Feniciers. Dat waren semieten, ze spraken een tad die nauw
aan het Hebreeuws verwant is. q$eet en s.uffeet is hetzelfde woord.
Het gaat in het bijbelboek Rechters niet zozeer over ‘rechters’
maar veeleer over redders, charismatische leiders, voorgangers,
bevrijders. In de protestantse traditie heeft men het probleem op-
gelost door niet over ‘Rechters’ maar over ‘Richteren’ te spreken:
zij die de goede richting wijzen, die leiden en bevrijden. In dat bij-
belboek vinden wij, na een inleiding, hoofdzakelijk twee soorten
teksten.
a) Aan de ene kant krijgen we lijsten van figuren over wie al-
leen gezegd wordt dat zij gedurende een bepaald aantal jaren g$eet
waren over IsraB. Ze heten Tola, Jak, Jefta, Ibsan, Elon en Abdon.
Ze worden gewoodjk de ‘kleine rechters’ genoemd. Ze bekleed-
den waarschijnlijk een ambt maar we hebben het raden naar de
aard daarvan. Was het juridisch? bestuurlijk? religieus? Waren ze
ieder om beurt verantwoordelijk voor het centrale heiligdom van
de twaalf stammen, zoals de Duitse bijbelgeleerde Martin Noth
vermoedde? We weten het niet.

b) Aan de andere kant vinden we er een aantal spannende hel-
denverhalen, en die vormen de hoofdbrok van het boek. Ze gaao
over de zogenaamde ‘grote rechters’, redders of bevrijders. Het
zijn verhalen die zich afspelen in de twaalfde, elfde eeuw voor
Chrisms, in de tijd na Mozes en Jozua en v66r de koningen Saul en
David. Het was ‘in die dagen’ een chaos in Israel, dat toen nog
geen volk was, maar een samenraapsel van kleine stammen en
clans te midden van de machtige Ibaanieten. Er was geen recht –

ieder deed wat hij wou, de sterksten women het pleit. In uiterste
nood, als ze van elkaar niets meer te venvachten hadden, ‘venvekte
God’ een charismatische leider, die belast werd met de taak om in
heel concrete situaties bevrijding en recht te realiseren.
Bijvoorbeeld toen Israel achttien jaar lang ondenvorpen was
aan de Moabieten en zware schatting moest betalen aan koning
Eglon van-Moab. Toen deed Jahwe Ehud opstaan, uit de stam
Benjamin, een man die niet rechtshandig was. Stel je voor, de naam
Benjamin betekent ‘zoon van de rechterhand’, en Ehud was links!
Maar dat wordt juist zijn sterkte. Ehud moet de schatting gaan
betalen aan koning Eglon. Hij gordt een kort, tweesnijdend zwaard
onder zijn Meren, aan zijn rechterheup – waar niemand het zou
zoeken want iedereen draagt zijn wapen links. Hij komt bij koning
Eglon. Tk heb een woord voor u, koning, een geheim woord!’. De
koning stuurt al zijn dienaren naar buiten. ‘Het is een woord van
God!’. Uit eerbied staat de koning op van zijn troon. Eglon was
zeer zwaarlijvig, zegt het verhaal. Snel strekte Ehud zijn linkerhand
uit naar zijn rechterheup, trok zijn zwaard en stak het in Eglons
dikke buik, zodat het er met heft en a1 in doordrong. En om het
heft sloot zich het vet, er vloeit geen bloed, de koning is dood.
Ehud ontsnapt, het duurt lang eer de dienaren doorhebben wat er
gebeurd is. De Moabieten worden verslagen, Israel vindt weer rust.
We kunnen ons voorstellen hoe dit schelmenverhaal met ple-
zier werd doorverteld en eeuw na eeuw de ronde deed in Israel.
Nico ter Linden tekent daarbij aan: ‘Een fijnzinnig verhaal is het
niet. Toch heeft de Zwitserse theoloog Karl Barth het ten tijde van
het Derde Rijk weer opgediept. Dat was in de dagen dat een ande-
re dienaar Gods, Dietrich Bonhoeffer, in Duitsland een tirannen-
moord voorbereidde’. Zoals u weet was Bonhoeffer betrokken bij
de samemering tegen Adolf Hitler en ham daardoor in de ge-
vangenis terecht (Het verhaalgaat, deel3, p. 31).
Debora
In het volgende verhaal speelt een vrouw de hoofdrol, Debora.
Merkwaardig genoeg is zij de enige van wie uitdrukkelijk gezegd
wordt dat zij zich met rechtspraak bezig hield: ‘In die dagen was de
profetes Debora rechter over Israel. Zii zstelde onder de Debora-
palm in het gebergte van Efraim, waar de Isralieten met hun
rechtszaken bij haar kwamen’. Maar naast profetes en rechter
PAUL KEVERS
speelde zij nog een derde rol, waardoor zij ten volle haar plaats
verdient tussen de charismatische redders. Er zijn twee versies van
het verhaal, een in poezie @et zogeheten ‘lied van Debora’, Re 5)
en een in proza (Re 4).
Nico ter Linden vertelt het verhaal als volgt na. De stammen
van Israel worden onderdrukt door de Kanaanieten. Sisera, hun
legeraanvoerder, beschikt over negenhonderd ijzeren wagens en
paarden; de IsraeIitische herders en boeren bebben nauwelijks wa-
pens, de Filistijnen bezitten het monopolie van de ijzerindustrie,
wat kan Israel tegen zo’n overmacht beginnen? Toch komt het
volk in beweging en verzamelt zich bij Debora: ‘Debora, verschaf
ons recht! Zing je lied, Debora, je lied van onderdrukking en van
verzet, geef ons nieuwe moed. Ga ons voor in het geloof dat God
ons recht verschaft!’. Debora vindt dat Barak als legeraanvoerder
tegen de Kanakieten moet optrekken, maar die durft niet alleen.
‘Als jij meegaat, ga ik; als jij niet meegaat, ga ik niet’, zegt hij. De-
bora staat op en gaat mee. Zij weet de Israelieten en meer bepaald
Barak te bezielen om de strijd aan te binden tegen de veel sterkere
Kanaanieten, in de overmiging dat God aan Israds kant staat.
Niet alle stammen zijn solidair. Zebulon en Naftali moeten de
kastanjes uit het wur halen, Ruben en Gilead blijven zitten en ver-
roeren geen vin, terwijl hun broeders in nood zijn. Dan en Aser
koesteren hun handelsbelangen bij de zeevolken, zij houden zich
voor verontschuldigd. Het gevecht begint.
De koninzen kwamen en streden,
yij streden, de koningen van Kanadn,
bzj Tadnak aan de wotem van Megiddo,
noggeen z$verstuk maakten yij bait.
Uit de he~nelwem’slaggeLewerd,
de stemn uit bun banen,
yij streden tegen Sisera.
De beek Kivon qoelde de wand wueg,
de aioude beek, de beek Kijon!
– Ga vood, mzjn @e.i, met kracbtl-
Daar hamerden depaardenhoeuen
van bet drawen, bet draven der rossen.
Zo zingt Debora haar lied. Het is als bij de uittocht uit Egypte: de
heme1 vecht voor de stammen van Israel. De verdrukten die op-
HET BIJBELBOEK RECHTERS
staan tegen hun onderdrukkers, vinden de Heer aan hun zij. Een-
drachtig werken zij samen: de gueda’s wachten geduldig tot God
het laat regenen en de rivier buiten zijn oevers ueedt, de Eeuwige
stuurt een wolkbreuk. De wagens van de vijand kunnen zich plot-
seling niet meer wenden of keren, hun krijgers zoeken, als door de
bliksem achtervolgd, een goed heenkomen.
Hun legeroverste Sisera is van zijn ijzeren wagen gesprongen
en vlucht te voet in een poging het tentenkarnp van Chever de
Keniet te bereiken, een man uit een aan Israel verwante stam, maar
door een bondgenootschap met de koning van Kana& verbonden.
Bij hem hoopt hij veilig te zijn.
In de tentopening staat Jael, de vrouw van Chever. ‘Kom bin-
nen, mijn heer, kom toch bij mij binnen. Vrees niet.’
Sisera is aan het einde van zijn krachten en valt doodmoe neer
in de tent. Jael bedekt hem met een kleed.
‘Geef mij toch wat water te drinken, ik smacht van de dorst.’
Jad giet melk in een kom, geeft Sisera te drinken en dekt hem
weer toe.
‘Ga in de tentopening staan, wil je? Als er iemand komt en
vraagt: “Is hier iemand?” zeg dm: “Hier is niemand”.’
Jael zet zich in de opening van de tent, Sisera valt in een diepe
slaap, de mond wijd open. Even nog aarzelt zij, het gasaecht is een
hoog goed in haar land. Maar dit is een man die alle rechten
schond: Jael pakt een tentpin, pakt een hamer, sluipt op Sisera af,
slaat de pen in zijn keel, de pin glijdt door, tot in de grond, Sisera
sterft. Een ‘ijzeren’ krijger is met een houten pin geveld, door een
vrouw.
Het volgende ogenblik staat Barak voor de tent, jagend op
Sisera. ‘Is hier iemand?
‘Hier is niemand.’ Jael geeft ten antwoord wat Sisera haar
vroeg. Sisera, die zonder het te beseffen zijn eigen dood voorspel-
de. ‘Zie, de man die u zoekt’, zegt ze. Hij is dood, de vijand is
overwonnen.
Gexegend is Jael onder de vrouwen,
umuw van Cbeuer, de Keniet,
gexegend onder de urouwen in de tent.
Water vroeg h& melkgaf ~e hem,
in een kortbare kom reikte Te hem room.
Zzj strekte baar band uit naar depin, ~v –
PAUL KEVERS
haar rechterhand naar de werkmanshamer,
@sioeg op Sisera in, doorboorde zj% keei,
kliejde @n hoojd.
Zo zing Debora haar lied. En prozai’sch besluit het verhaal: “Toen
had her land veertig jaar rust’ (Zie Het uerhaal’gaat, deel3, p. 32-39).
Wellicht hebt u met stijgende verbazing geluisterd naar dat verhaal
over de bijbelse Guldensporenslag; naar dat verhaal over de bijbel-
se Jeanne *Arc: Debora, die het mansvolk aanvoerde en aanvuur-
de in de strijd, met God aan haar zijde; naar die bijbelse ‘ballade
van heer Halewijn’ – ook daarin is het een vrouw die de roofridder
doodt, ‘daar werd gehouden een groot banket, bet hoofd werd op
de tafel gezet?. In de geschiedenisboeken en in de wereldliteratuur
vinden wij zo’n verhalen prachtig. Maar in de Bijhel?
Alvorens onze veronnvaardiging te groot wordt, moeten we
toch even bedenken dat het lied van Maria in her Lucas-evangelie –
het Magnificat – niet z6veel verschilt van het lied van Debora.
‘Me machthebbers stoot Hij van hun tronen; arme en Meine men-
sen maakt Hij groot’. En dat Lucas er geen graten in heeft gezien
de woorden van Debora: ‘Gezegend is Jael onder de vrouwen’ toe
te passen op Maria.
Het lied van Debora is een van de oudste teksten uit de Bijbel.
En de verhalen uit het boek Rechters stammen uit een tijd toen
Israel nauwelijks iets voorstelde: een samenraapsel van herders en
boerenclans, een machteloos volkje, overgeleverd aan de machtige,
goed bewapende Kanaanieten en Filistijnen. Je voelt in die teksten
nog de wellustige fierheid waarmeemen oorspronkelijk die verha-
len venelde en die liederen zong: wij, ongeoefend volkslegertje,
hebben die machtige verdrukkers toch op de knieen gekregen!
Maar er is meer aan de hand. Het verhaal getuigt ook van zelf-
kritiek van IsraSl. In dit verhaal en in dit lied, dat van generatie op
generatie werd doorgegeven, erkennen zij dat-twee vrouwen het
zaakje hebben moeten opknappen, omdat de mannen het niet aan-
durfden. Zij erkennen vooral, dat zij als volk niet solidair zijn ge-
weest toen het erom ging een beter leven voor allen mogelijkte
maken. In de stam Ruben werd lang overlegd of ze mee zouden
doen, maar uiteindelijk bleven ze hun schaapskooien zitten!
Gilead bleef aan de overkant van de Jordaan, Dan bleef bij zijn
schepen, Aser hield zich koest aan de kust! Hoe herkenbaar is dit
HET BIJBELBOEIC RECHTERS
verhaal. We den allemaal we1 solidair zijn, en vaak bewijzen we
lippendienst aan hoge idealen, maar als puntje bij paaltje komt,
bebben we vaak wat beters te doen …
Voorts leert dit oeroude verhaal ons twee lessen, die ook elders
in de Bijbel voortdurend terugkomen. (1) Als je dreigt verpletterd
te worden door een overmacht, dan mag je de moed toch niet op-
geven; maar dan moet je erop blijven vertrouwen dat er een uitweg
mogelijk is. (2) De redding komt vaak uit een onvenvachte hoek,
en kracht wordt in zwakheid openbaar. Je moet soot geweld niet
met groot geweld te lijf gaan; vaak zijn Meine, altematieve midde-
len veel efficienter om uit een vastgelopen situatie te geraken.
Gideon
Dat laatste element is het ondenverp van het volgende bevrij-
dingsverhaal in het boek Rechters, het verhaal van Gideon. Israel
wordt opnieuw verdrukt, nu door de Midjanieten. Die hebben een
goed getraind leger van honderdtwintigduizend man. Jahweh roept
Gideon, uit de stam Manasse, om Israel te bevrijden. Hij krijgt een
goede dertigduizend man bij elkaar. Jahweh vindt dat veel te veel.
‘Uw leger is te groot om de Midjanieten aan uit te leveren. Israel
zou zich tegenover Mij kunnen beroemen en zeggen: “Mijn eigen
kracht heeft mij gered”.’ A1 wie bang is, mag naar huis. Er blijven
er tienduizend over. Nog veel te veel, laat Jahweh weten. adeon
moet een zonderlinge selectieprocedure doorvoeren: alleen de
mannen die op de drinkplaats het water met de hand aan de mond
opslurpen, mag hij overhouden. Het zijn er driehonderd – tegen
120.000 Midjanieten! Even zonderling is de bewapening van deze
‘Gideonsbende’: ze krijgen ieder een ramshoom en een kruik met
een brandende toorts erin. Midden in de nacht, op een teken van
Gideon, blazen ze alle driehonderd tegelijk op hun ramshoom,
slaan de kruiken stuk en zwaaien met hun toortsen. Van dat helse
kabaal schrikken de Midjanieten wakker in hun legerplaats. Ze zijn
zodanig in de war dat ze met het zwaard op elkaar beginnen in te
slaan: ze komen allemaal om.
Het is duidelijk dat in dit verhaal de spot gedreven wordt met
de militaire macht van de Midjanieten. Maar tegelijk vertolkt bet de
overtuiging dat Israel zulke overmacht niet met gelijke wapens
moet bestrijden. Er zijn andere middeletr, b5xcheiden maar effid-
ent: de list, en vooral het vertrouwen op God die arme en kleine
VBS-Iafomatie 38 (2007) 3, p. 71
PAUL KEVERS
mensen groot maakt.
En zo zie ik vanuit de ruw klinkende verhalen in het boek
Rechters een lijn vemekken die verder loopt, door de Bijbel en
daarbuiten. Ik zie die lijn bijvoorbeeld bij de wee vroedvrouwen
Sifra en Pua die standhouden tegenover de farao, of bij David te-
genover Goliat, of bij Jezus van Nazaret die tegen zijn leerlingen
zei: Wanneer ze jullie uitleveren, maak je dan geen zorgen over
hoe je zult spreken en wat je zult zeggen, want op dat uur zal jullie
ingegeven worden wat je moet zeggen’. Ik zie die lijn bij Gandhi en
bij de boeddhistische monnik, bij de briefschrijver voor Amnesty
International en hij de wereldwinkelier die aandacht vraagt voor
eerlijke handel bij de moeder van de verongelukte joodse jongen
die een orgaan van haar kind afstaat om een Palestijns meisje te
redden. Of om het met de woorden van de psalmist te zeggen: ‘Er
zijn er die hun kracht zoeken in wagens en paarden, in wapens en
in groot geweld; maar wij vinden onze kracht in de Naam van de
Eeuwige’ (Ps 20,s).
Dat is iten kant van het boek Rechters. Maar er is ook een andere
kant. Hoe verder we in het boek Rechters lezen, hoe tragischer de
verhalen worden. Ehud, Debora, Gideon: ze namen het leider-
schap niet op eigen initiatief, op eigen kracht of door erfopvolging
op zich. Neen, ze werden, tegen zichzelf in, belast met die taak.
God ‘deed hen opstaan’. Ze werden geroepen voor een bepaalde
tijd en verdwenen dan weer. ‘Heers over ons, en uw zoon en uw
kleinzoon na u’, zeggen de Israelieten tegen Gideon. Hij ant-
woordt: ‘Niet ik zal over u heersen, en ook mijn zoon niet, maar
Hij, de Eeuwige’ (Re 8,22-23).
Toch is er &&n van de zonen van Gideon die het koningschap
amhieert: Abimelek. Het wordt een debacle, het dieptepunt van het
boek Rechters. Abimelek moordt heel zijn fade uit, alleen Jotam
kan ontsnappen. Hij laat zich door de burgers van zijn stad Sichem
tot koning uiaoepen. Jotam probeert het volk nog te waarschu-
wen. Hij vertelt een fabel:
Hoor naar my. De bomen gingen een koning kiexen. Zj piden tot de ohx-
boom: ‘Wf wilLenjou tot onxe koning 7aLven: De o&@oom ~ei: ‘Moet ik
dan mgn olieprijsgeven die goden en mensen in m? eren, en gaan dolen bo-
HET BIJBELBOEK RECHTERS
ven de bomen?: De bomen vroegen hd aan de v~genboom: Kom, wees ko-
ning over ons’. De vijgenboom echter ~ei: Moet ik dan mgn xoetigheidprijs-
geven en gaan doLen boven de bomen?! Zq vmegen bet aan de wfnrank
Kom, weex koning over ons: Maar de wqnrank xei: Moet ik: dun mqn
mostp~geven die goden en mensen verheugt, en boven de bomen gaan do-
Len?’. Toen wendden aLle bomen @cb tot de doornsmiik: Kom, weesjq onxe
koning’. De doornsmiik ~ei: IAls jullie my echt tot koning myLen TaLven,
kom dan, schuil in mqn schaduw. Zo niet, dun ~al er vuur uigaan van dexe
doornsmii&dat de ceders van de Libanon xalverteren’ (Re 9,s-I 5).
Het volk van Sichem wil niet luisteren. Ze kiezen voor de doom-
struik. Het -loopt slecht af, voor Sichem en voor Abimelek. Na
kortertijd heerst er volstrekte anarchie. Abirnelek keert zich tegen
zijn eigen stad en maakt ze met de grond gelijk. Uiteindelijk komt
hij aan zijn eind doordat een vrouw – weer een vrouw! – hem van-
af de stadsmuur een molensteen op het hoofd gooit …
Meer en meer worden de leidersfiguren in het boek Rechters
getekend als wankele, ambivalente mensen, die het wel helemaal
moeten hebben van ‘de geest van God’, omdat ze van zichzelf
even grote blindgangers zijn als de machten tegen wie ze worden
ingezet. Er wordt met profetische stem gewaarschuwd tegen hel-
denverekg en verafgoding van mensen. Uit de verhalen komt een
nieuwe les naar voren: dat je alle leiderschap uiterst kritisch beje-
genen moet. En dat we het met hoogbegaafde persoonlijkheden en
met echte of vermeende charismatische individuen niet redden.
Zeker niet met mannen als Jefta en Simson – over wie na Gideon
en AbimeIek verhaald wordt. Die richten niets uit dan tijdelijke
oplossingen en vervolgens nieuwe chaos.
Het verhaal over Jefta is haast meedogenloos van mensenken-
nis. Jefta was een hastaardkind, door zijn vader venvekt bij een
hoer. Zijn hroers hadden hem weggejaagd. Maar toen de Israehe-
ten opnieuw verdrukt werden, door de Ammonieten ditmaal, gin-
gen ze hem vragen of hij hun aanvoerder wilde worden. En dat
van huis weggejaagde jongetje blijkt, nu hij een man geworden is,
gedreven te worden door agressieve, roekeloze zucht naar erken-
ning en rehabilitatie. Hij overspeelt zijn hand. Overmoedig doet hij
een gelofte: ‘Als ik de Ammonieten overwin, dan zal het eerste wat
uit de deur van mijn huis naar mij toekomt de Heer toebehoren, ik
zal het als brandoffer opdragen’ … Jefta overwint..Als hij thuiskomt,
rent zijn eigen dochter de deur uit, hemcegemoet … Zijn eigen kind
PAUL KEVERS
wordt het slachtoffer, en Jefta zelf natuurlijk ook. En zo zal het na
hen vele ouders en kinderen vergaan, wie herkent dit niet?
En dan Simson. Zo’n krachtpatser, zo’n flitsende eenling krij-
gen ze altijd kapot, zeg het verhaal. Dat lijkt bevrijding, maar dat
is er geen. De verhalen over Simson – de laatste, de dertiende van
de rechters – vomen het hoogtepunt van het boek. Simson groeit
op als een nazireeer, een godgewijde. Nazireeers verplichtten zich
door een gelofte tot een ascetisch leven. Zij mochten zolang hun
gelofte duurde geen wijn drinken en geen scheermes mocht hun
hoofd aanraken. Sirnsons haren groeien en groeien dus, en daar-
mee zijn kracht, kracht van Godswege. Hij wordt de vreemdste
vrijer die er in de Bijbel rondloopt, verliefd op de meisjes van de
vijand, en waanzinnig sterk: verscheurt met blote handen een
leeuw, breekt alle touwen waannee ze hem binden ‘als waren het
linnen draden’; slaat met een ezelskaakbeen duizend vijanden neer
– prachtige verhalen, geestig, diepzinnig, spannend en vol mensen-
kennis. Maar hun pointe is toch dat zo ‘de bevrijding van IsraB’
niet tot stand komt.
Simson eindigt als tragisch slachtoffer van zijn eigen harts-
tocht. Zijn Filistijns liefje ontfutselt hem het geheim van zijn
kracht en verraadt het aan haar volk. Als een kaalgeschoren blinde
slaaf, met bronzen ketdngen gebonden, maalt Simson in de tred-
molen het meel voor zijn vijanden, die lachen met hem en met zijn
God. Nog eenrnaal, als zijn haar is aangegroeid, laait zijn woedende
kracht weer op. Hij rukt de zuilen omver van de tempel van zijn
vijanden, en – staat er huiveringwekkend – ‘de doden die hij in zijn
dood gedood heeft, waren meer dan die hij gedood had in zijn
leven’.
Na Simson komen er nog twee verhalen, die vol zijn van weer-
zinwekkende schanddaden: schending van de gastvrijheid en van
het recht van de vreemdelingen, rooftochten over en weer tussen
de stammen van Israel onderling, verkrachting en moord, blinde
wraak, de stam Benjamin wordt bijna uitgemoora door de andere
stammen, de meselijkste gevechten uit Israels geschiedenis. Zo
eindigt het boek van de Rechters. En in de laatste zin klinkt het als
een refrein: ‘In die dagen was er in Israel nog geen koning: ieder-
een deed maar zijn zin’ …
(Eiovenstaande paragraaf is grotendeels ontleend aan Huub
Oosterhuis, En ik Zag: een nieuwe wereld, pp. 142-144.)
HET BIJBELBOEIC RECHTERS
Redactigescbiedenis van bet boek
Vanwaar die ambivalentie in het boek Rechters? Die heeft te ma-
ken met de lange redactiegeschiedenis van het boek. De oude hel-
denverhalen die erin zijn opgenomen, hebben in de eindredactie, in
de tijd rond de Babylonische ballingschap, een nieuwe betekenis
gekregen.
Aan de ene kant is er het goede nieuws, de positieve bood-
schap van de bevrijdingsverhalen. Het zijn verhalen die Israel een
hart onder de riem willen steken. Als je dreigt verpletterd te wor-
den door een overmacht, geef dan de moed niet op. Blijf vemou-
wen. Blijf geloven dat er een uitweg mogelijk is. De redding komt
vaak uif een onvenwachte hoek. IGacht wordt in zwakheid open-
baar. Dat hebben we ontdekt in de verhalen over Ehud, Debora en
Gideon.
Aan de andere kant is er de kdtische visie van de eindredac-
teurs. Zij weten hoe gevaarlijk macht en overwinning kunnen zijn.
Hoe een charismatische leidersfiguur zich kan ontpoppen tot een
gevaarlijke potentaat, die misbruik maakt van zijn macht en het
volk naar de ondergang leidt. De verhalen over Abimelek, Jefta en
Simson waarschuwden daar al voor. De profetische eindredacteurs
hebben dik waarschuwing nog versterkt door de manier waarop zij
de verhalen hebben geordend en door het raarnwerk waarin zij de
verhalen hebben gekaderd. In de tijd van de Babylonische balling-
schap keken zij kritisch terug naar het verleden. Hoe is het met
Israa zover kunnen komen? vragen zij zich af. Hoe komt het dat
die catastrofe van de bakgschap ons volk heeft getroffen?
Het antwoord op die vraag formuleerden zij in stereotiepe
raamveaen, waarmee zij het boek Rechters hebben doorspekt en
die als een refrein aldjd opnieuw klinken: ‘De Israelieten deden wat
kwaad was in de ogen van Jahweh. Zij vergaten de Heer hun God
en Iiepen achter andere goden am. Daarop ontbrandde de toom
van Jahweh tegen Israel. Hij gaf hen prijs aan hun vijanden, vele
jaren lang … Maar toen de nood hoog werd, riepen de Isra5lieten
tot Jahweh. Dan deed Jahweh een redder opstaan om hen te be-
vrijden. En het land had enkele jaren rust. Maar toen deden de
Israelieten opnieuw wat kwaad was in de ogen van Jahweh …’ (zie
0.m. Re 2,ll-19; 10,6-16). En opnieuw, en opnieuw. Het verhaal
begint altijd opnieuw, van voren af aan. En~ndermssen gaat het
met Israel van kwaad naar erger. De volgorde van de verhalen laat
PAUL KEVERS
zien hoe het met Israel steeds meer bergaf ging, ‘in die dagen, toen
er nog geen koning was’ …
Want zo luidt inderdaad de slotzin van het boek Rechters: ?n die
tijd was er in Israel nog geen koning; iedereen deed wat hij goed
vond’ (21,25; vgl. 17,6; 18,l; 19,l). Uit die slotzin ademt het ver-
langen naar een waarachtige voorganger. Naar een koning – maar
dan niet een zoals Abimelek, die zijn eigen volk naar de verdoeme-
nis hielp. Naar een leider – maar dan niet een zoals Simson, de
solo-krachtpatser die eindigde als slachtoffer van zijn eigen hans-
tocht. Het is een verlangen naar een voorganger die geen persoon-
lijke. macht nastreeft maar zich helemaal ten dienste stelt van het
volk. De volgende bijbelboeken, de boeken Samuel, vertellen over
de zoektocht naar zo’n voorganger. David komt dicht in de buurt
van het ideaal – maar zelfs David bezweek ten slotte voor de ver-
lokkingen van de macht. En met zijn opvolgers ging het opnieuw
van kwaad naar erger, zoals onze eindredacteurs uit de tijd van de
ballingschap zeer goed wisten.
En toch. Ondanks de catastrofe van de ballingschap – of mis-
schien juist dankzij die catastrofe – bleef in Isra6l het verlangen
levend naar een koning die inders zou zijn. De psalmisten zongen
erover:
Dat hc een herder mag uoor uw mensen,
voor uw am uolk een rechtvaardige rechter.
Dan hqen de begen schoven van vrede
en de heuvebels een oogst uangerechhgheid …
Hji xalde redder gn uan de arme,
een vriend voor hem d;, niemand heeft
Voor kleine mensen is hji bereikbaar,
de re&lozengee$ hji hoop. (Ps 72)
e
En de profeten zagen hem in hun visioenen:
Zie, NW koning komt naar u toe,
recbfvaardzg en ~egevierend
hji is neden& hji rijdt qb een ezeL
Hji neemt ons de wapens uit de handen,

hij kondigt vrede aan onder de volkeren,
uan degmte Rivier tot degren~en der aarde. (Zach 9)
Niet alleen de plaats waar wij zijn samengekomen: dit prachtige
stadhuis met een ‘bijbel in steen’ op de gevels, is uitermate geschikt
voor het boek Rechters. Ook deze tijd is daarvoor zeer geschikt.
De lectuur van dat weinig bekende bijbelboek, dat ons doet na-
denken over de vraag hoe recht en bevrijding tot stand kunnen
worden gebracht, en over de ambivalentie van macht en leider-
schap, is juist in de adventstijd een heel zinvolle bezigheid. In deze
tijd waarin wij uitzien naar een koning-die-anders-is, naar een Vredevorst.

ezra19Dit artikel verscheen in het voormalige VBS-Informatie. In 2009, bij het begin van de 40ste jaargang, kreeg het blad een nieuwe vormgeving. Sindsdien verschijnt het onder de naam Ezra – Bijbels tijdschrift.
→ Bekijk de recentste nummers van Ezra – Bijbels tijdschrift.
 
Leden van de Vlaamse Bijbelstichting krijgen het recentste nummer van EZRA om de drie maanden gratis opgestuurd.
→ Ontdek alle voordelen van het VBS lidmaatschap.

 

Reacties zijn afgesloten.